Verb | Related Translations | Other Translations |
close
|
|
afsluiten; dichtdoen; dichten; dichtgaan; dichtmaken; dichtstoppen; dichtvallen; sluiten; stoppen; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; zich sluiten
|
Adjective | Related Translations | Other Translations |
affectionate
|
gehecht; verknocht
|
aanhankelijk; bemind; dierbaar; favoriete; geliefd; geselecteerd; hartelijk; lief; liefderijk; liefdevol; liefhebbend; lievelings; minnelijk; toegenegen; verkoren; vriendelijk
|
attached
|
gehecht; verknocht
|
aan elkaar zittend; aaneengehecht; aangevoegd; aanhankelijk; bijgaand; bijgesloten; bijgevoegd; gekoppeld; vastzittend; verbonden; verkleefd
|
devoted
|
gehecht; verknocht
|
aanhankelijk; toegedaan; toegewijd
|
Adverb | Related Translations | Other Translations |
close
|
|
dichtbij; in de buurt; nabij; nabijgelegen; vlakbij
|
Modifier | Related Translations | Other Translations |
close
|
gehecht; verknocht
|
bedompt; benauwd; drukkend; effen; egaal; eindig; gelijk; geslepen; glad; muf; plat; rakelings; strak; ternauwernood; vergankelijk; vlak; vlakuit; voorbijgaand
|