Dutch
Detailed Translations for verveelvoudigen from Dutch to English
verveelvoudigen:
verveelvoudigen verbe (verveelvoudig, verveelvoudigt, verveelvoudigde, verveelvoudigden, verveelvoudigd)
-
verveelvoudigen (vermenigvuldigen)
Conjugations for verveelvoudigen:
o.t.t.
- verveelvoudig
- verveelvoudigt
- verveelvoudigt
- verveelvoudigen
- verveelvoudigen
- verveelvoudigen
o.v.t.
- verveelvoudigde
- verveelvoudigde
- verveelvoudigde
- verveelvoudigden
- verveelvoudigden
- verveelvoudigden
v.t.t.
- heb verveelvoudigd
- hebt verveelvoudigd
- heeft verveelvoudigd
- hebben verveelvoudigd
- hebben verveelvoudigd
- hebben verveelvoudigd
v.v.t.
- had verveelvoudigd
- had verveelvoudigd
- had verveelvoudigd
- hadden verveelvoudigd
- hadden verveelvoudigd
- hadden verveelvoudigd
o.t.t.t.
- zal verveelvoudigen
- zult verveelvoudigen
- zal verveelvoudigen
- zullen verveelvoudigen
- zullen verveelvoudigen
- zullen verveelvoudigen
o.v.t.t.
- zou verveelvoudigen
- zou verveelvoudigen
- zou verveelvoudigen
- zouden verveelvoudigen
- zouden verveelvoudigen
- zouden verveelvoudigen
diversen
- verveelvoudig!
- verveelvoudigt!
- verveelvoudigd
- verveelvoudigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verveelvoudigen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
duplicate | afschrift; copie; duplicaat; fotokopie; kopie; transcriptie; tweevoud | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
duplicate | vermenigvuldigen; verveelvoudigen | dupliceren; kopiëren; multipliceren; reproduceren; stencilen; verdubbelen; vermenigvuldigen |
multiply | vermenigvuldigen; verveelvoudigen | aangroeien; dupliceren; kopiëren; multipliceren; stencilen; vermenigvuldigen; voortplanten; zich vermeerderen |