Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. voorbijstreven:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for voorbijstreven from Dutch to English

voorbijstreven:

voorbijstreven verbe (streef voorbij, streeft voorbij, streefde voorbij, streefden voorbij, voorbij gestreefd)

  1. voorbijstreven (overtreffen)
    to exceed
    • exceed verbe (exceeds, exceeded, exceeding)

Conjugations for voorbijstreven:

o.t.t.
  1. streef voorbij
  2. streeft voorbij
  3. streeft voorbij
  4. streven voorbij
  5. streven voorbij
  6. streven voorbij
o.v.t.
  1. streefde voorbij
  2. streefde voorbij
  3. streefde voorbij
  4. streefden voorbij
  5. streefden voorbij
  6. streefden voorbij
v.t.t.
  1. heb voorbij gestreefd
  2. hebt voorbij gestreefd
  3. heeft voorbij gestreefd
  4. hebben voorbij gestreefd
  5. hebben voorbij gestreefd
  6. hebben voorbij gestreefd
v.v.t.
  1. had voorbij gestreefd
  2. had voorbij gestreefd
  3. had voorbij gestreefd
  4. hadden voorbij gestreefd
  5. hadden voorbij gestreefd
  6. hadden voorbij gestreefd
o.t.t.t.
  1. zal voorbijstreven
  2. zult voorbijstreven
  3. zal voorbijstreven
  4. zullen voorbijstreven
  5. zullen voorbijstreven
  6. zullen voorbijstreven
o.v.t.t.
  1. zou voorbijstreven
  2. zou voorbijstreven
  3. zou voorbijstreven
  4. zouden voorbijstreven
  5. zouden voorbijstreven
  6. zouden voorbijstreven
diversen
  1. streef voorbij!
  2. streeft voorbij!
  3. voorbij gestreefd
  4. voorbijstrevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voorbijstreven [znw.] nom

  1. voorbijstreven
    the outstrip

Translation Matrix for voorbijstreven:

NounRelated TranslationsOther Translations
exceed overtreffen
outstrip voorbijstreven
VerbRelated TranslationsOther Translations
exceed overtreffen; voorbijstreven overstijgen; overtreffen
outstrip overvleugelen

Wiktionary Translations for voorbijstreven:

voorbijstreven
verb
  1. tot betere prestatie komen dan de opponenten

Cross Translation:
FromToVia
voorbijstreven dominate; override; predominate; exceed; surpass; beat; defeat; excel; outclass; outscore; outshine dominercommander souverainement, avoir une puissance absolue.
voorbijstreven defeat; win over; beat; overcome; overthrow; surmount; vanquish; go beyond; cross; exceed; surpass; excel; outclass; outscore; outshine surmontermonter au-dessus.