Dutch
Detailed Translations for vooruitbrengen from Dutch to English
vooruitbrengen:
vooruitbrengen verbe (breng vooruit, brengt vooruit, bracht vooruit, brachten vooruit, vooruitgebracht)
-
vooruitbrengen
Conjugations for vooruitbrengen:
o.t.t.
- breng vooruit
- brengt vooruit
- brengt vooruit
- brengen vooruit
- brengen vooruit
- brengen vooruit
o.v.t.
- bracht vooruit
- bracht vooruit
- bracht vooruit
- brachten vooruit
- brachten vooruit
- brachten vooruit
v.t.t.
- heb vooruitgebracht
- hebt vooruitgebracht
- heeft vooruitgebracht
- hebben vooruitgebracht
- hebben vooruitgebracht
- hebben vooruitgebracht
v.v.t.
- had vooruitgebracht
- had vooruitgebracht
- had vooruitgebracht
- hadden vooruitgebracht
- hadden vooruitgebracht
- hadden vooruitgebracht
o.t.t.t.
- zal vooruitbrengen
- zult vooruitbrengen
- zal vooruitbrengen
- zullen vooruitbrengen
- zullen vooruitbrengen
- zullen vooruitbrengen
o.v.t.t.
- zou vooruitbrengen
- zou vooruitbrengen
- zou vooruitbrengen
- zouden vooruitbrengen
- zouden vooruitbrengen
- zouden vooruitbrengen
diversen
- breng vooruit!
- brengt vooruit!
- vooruitgebracht
- vooruitbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vooruitbrengen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bring forward | vooruitbrengen | aandragen; aanvoeren; naar voren brengen; opperen; poneren |