Summary
Dutch
Detailed Translations for vouwen from Dutch to English
vouwen:
-
vouwen (opvouwen)
Conjugations for vouwen:
o.t.t.
- vouw
- vouwt
- vouwt
- vouwen
- vouwen
- vouwen
o.v.t.
- vouwde
- vouwde
- vouwde
- vouwden
- vouwden
- vouwden
v.t.t.
- heb gevouwd
- hebt gevouwd
- heeft gevouwd
- hebben gevouwd
- hebben gevouwd
- hebben gevouwd
v.v.t.
- had gevouwd
- had gevouwd
- had gevouwd
- hadden gevouwd
- hadden gevouwd
- hadden gevouwd
o.t.t.t.
- zal vouwen
- zult vouwen
- zal vouwen
- zullen vouwen
- zullen vouwen
- zullen vouwen
o.v.t.t.
- zou vouwen
- zou vouwen
- zou vouwen
- zouden vouwen
- zouden vouwen
- zouden vouwen
diversen
- vouw!
- vouwt!
- gevouwd
- vouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vouwen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fold | plooi; plooiing; plooirug; schaapskooi; schapehok; schapenstal | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fold | opvouwen; vouwen | plooien; samenvouwen |
Related Words for "vouwen":
Wiktionary Translations for vouwen:
vouw:
Translation Matrix for vouw:
Noun | Related Translations | Other Translations |
crease | ezelsoor; vouw | haal; kras; pennekras; plooi; plooiing |
dog ear | ezelsoor; vouw |