Summary


Dutch

Detailed Translations for wegvoeren from Dutch to English

wegvoeren:

wegvoeren verbe (voer weg, voert weg, voerde weg, voerden weg, weggevoerd)

  1. wegvoeren (wegdragen; meedragen; afvoeren; wegslepen; wegsjouwen)
    to carry off; to take away; to accompany; to carry away; to take in; to see off
    • carry off verbe (carry off, carried off, carrying off)
    • take away verbe (takes away, took away, taking away)
    • accompany verbe (accompanies, accompanied, accompanying)
    • carry away verbe (carry awaies, carried away, carrying away)
    • take in verbe (takes in, took in, taking in)
    • see off verbe (sees off, saw off, seeing off)
  2. wegvoeren (wegleiden)
    to carry off; to lead off; to remove
    • carry off verbe (carry off, carried off, carrying off)
    • lead off verbe (leads off, led off, leading off)
    • remove verbe (removes, removed, removing)

Conjugations for wegvoeren:

o.t.t.
  1. voer weg
  2. voert weg
  3. voert weg
  4. voeren weg
  5. voeren weg
  6. voeren weg
o.v.t.
  1. voerde weg
  2. voerde weg
  3. voerde weg
  4. voerden weg
  5. voerden weg
  6. voerden weg
v.t.t.
  1. heb weggevoerd
  2. hebt weggevoerd
  3. heeft weggevoerd
  4. hebben weggevoerd
  5. hebben weggevoerd
  6. hebben weggevoerd
v.v.t.
  1. had weggevoerd
  2. had weggevoerd
  3. had weggevoerd
  4. hadden weggevoerd
  5. hadden weggevoerd
  6. hadden weggevoerd
o.t.t.t.
  1. zal wegvoeren
  2. zult wegvoeren
  3. zal wegvoeren
  4. zullen wegvoeren
  5. zullen wegvoeren
  6. zullen wegvoeren
o.v.t.t.
  1. zou wegvoeren
  2. zou wegvoeren
  3. zou wegvoeren
  4. zouden wegvoeren
  5. zouden wegvoeren
  6. zouden wegvoeren
diversen
  1. voer weg!
  2. voert weg!
  3. weggevoerd
  4. wegvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wegvoeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
remove afnemen; afstoffen; afwissen
VerbRelated TranslationsOther Translations
accompany afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen; wegbrengen
carry away afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren in vervoering brengen; vervoeren
carry off afvoeren; meedragen; wegdragen; wegleiden; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
lead off wegleiden; wegvoeren
remove wegleiden; wegvoeren aanrekenen; aanwrijven; afdoen; afhandelen; afnemen; afscheiden; afstoffen; afvoeren; afzonderen; beslechten; dalen; declineren; demonteren; disloqueren; ecarteren; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; ledigen; leeghalen; leegmaken; lichten; lozen; minder worden; minderen; ontmantelen; onttakelen; ontzetten; reinigen; roeren; schoonmaken; schoonpoetsen; stoffen; tanen; teruggaan; twist uit de weg ruimen; uit de macht ontzetten; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; uithalen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; verhuizen; verleggen; verminderen; verplaatsen; verschikken; verschuiven; vervallen; vervoeren; vervreemden; verwijderen; verzetten; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken; zuiveren
see off afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
take away afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren achteroverdrukken; afhalen; afnemen; benemen; dalen; declineren; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; meenemen; minder worden; minderen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; tanen; teruggaan; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verminderen; vervallen; vervreemden; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken
take in afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren absorberen; binnenbrengen; binnenhalen; boodschappen doen; doorslikken; in zich opnemen; incorporeren; inhalen; inkopen; inkopen doen; inlijven; inslaan; naar binnen halen; naar boven halen; opnemen; opnemen in groter geheel; opslorpen; opslurpen; slikken; winkelen

Wiktionary Translations for wegvoeren:

wegvoeren
verb
  1. historical: deport to a penal colony

wegvaren:

wegvaren verbe (vaar weg, vaart weg, voer weg, voeren weg, weggevaren)

  1. wegvaren (afvaren; afsteken)
    to sail away; to leave; to depart; to take off
    • sail away verbe (sails away, sailed away, sailing away)
    • leave verbe (leaves, left, leaving)
    • depart verbe (departs, departed, departing)
    • take off verbe (takes off, took off, taking off)

Conjugations for wegvaren:

o.t.t.
  1. vaar weg
  2. vaart weg
  3. vaart weg
  4. varen weg
  5. varen weg
  6. varen weg
o.v.t.
  1. voer weg
  2. voer weg
  3. voer weg
  4. voeren weg
  5. voeren weg
  6. voeren weg
v.t.t.
  1. ben weggevaren
  2. bent weggevaren
  3. is weggevaren
  4. zijn weggevaren
  5. zijn weggevaren
  6. zijn weggevaren
v.v.t.
  1. was weggevaren
  2. was weggevaren
  3. was weggevaren
  4. waren weggevaren
  5. waren weggevaren
  6. waren weggevaren
o.t.t.t.
  1. zal wegvaren
  2. zult wegvaren
  3. zal wegvaren
  4. zullen wegvaren
  5. zullen wegvaren
  6. zullen wegvaren
o.v.t.t.
  1. zou wegvaren
  2. zou wegvaren
  3. zou wegvaren
  4. zouden wegvaren
  5. zouden wegvaren
  6. zouden wegvaren
diversen
  1. vaar weg!
  2. vaart weg!
  3. weggevaren
  4. wegvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wegvaren [znw.] nom

  1. wegvaren
    the sailing out; the sailing off; the sailing away

Translation Matrix for wegvaren:

NounRelated TranslationsOther Translations
depart heengaan; vertrekken
leave heengaan; snipperdag; vakantie; verlof; verlofjaar; verloftijd; vertrekken
sailing away wegvaren uitzeilen; wegzeilen
sailing off wegvaren uitzeilen; wegzeilen
sailing out wegvaren
VerbRelated TranslationsOther Translations
depart afsteken; afvaren; wegvaren afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; smeren; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
leave afsteken; afvaren; wegvaren afgeven; afleveren; afreizen; bestellen; bezorgen; brengen; gaan; heengaan; in de steek laten; opbreken; opstappen; overhandigen; overlaten; smeren; thuisbezorgen; uitgaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken; zich verwijderen
sail away afsteken; afvaren; wegvaren uitzeilen
take off afsteken; afvaren; wegvaren aanbreken; aanvangen; afdoen; afhandelen; afreizen; beginnen; beslechten; de hoogte ingaan; een begin nemen; heengaan; in de lucht omhoogstijgen; intreden; inzetten; kopiëren; nabootsen; namaken; omhoogkomen; ontkleden; op gang komen; opstappen; opstijgen; opvliegen; smeren; starten; stijgen; twist uit de weg ruimen; uitdoen; uitkleden; uittrekken; van start gaan; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken