Dutch
Detailed Translations for wijsmaken from Dutch to English
wijsmaken:
-
wijsmaken
Conjugations for wijsmaken:
o.t.t.
- maak wijs
- maakt wijs
- maakt wijs
- maken wijs
- maken wijs
- maken wijs
o.v.t.
- maakte wijs
- maakte wijs
- maakte wijs
- maakten wijs
- maakten wijs
- maakten wijs
v.t.t.
- heb wijs gemaakt
- hebt wijs gemaakt
- heeft wijs gemaakt
- hebben wijs gemaakt
- hebben wijs gemaakt
- hebben wijs gemaakt
v.v.t.
- had wijs gemaakt
- had wijs gemaakt
- had wijs gemaakt
- hadden wijs gemaakt
- hadden wijs gemaakt
- hadden wijs gemaakt
o.t.t.t.
- zal wijsmaken
- zult wijsmaken
- zal wijsmaken
- zullen wijsmaken
- zullen wijsmaken
- zullen wijsmaken
o.v.t.t.
- zou wijsmaken
- zou wijsmaken
- zou wijsmaken
- zouden wijsmaken
- zouden wijsmaken
- zouden wijsmaken
diversen
- maak wijs!
- maakt wijs!
- wijs gemaakt
- wijsmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wijsmaken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fool | achterlijke; dommerik; druiloor; dwaas; gek; geschifte; idioot; imbeciel; kalfskop; mallerd; malloot; minkukel; oen; onbenul; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; onnozele kerel; pias; rund; schaapskop; schapenkop; simpele ziel; stommeling; stommerd; stommerik; sufferd; sukkel; sul; uilenbal; uilskuiken; waanzinnige; zot; zottin; zwakzinnige | |
kid | dreumes; geitje; hummel; joch; jochie; klein jongetje; klein kind; kleintje; peuter; uk; worm; wurm | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
deceive | wijsmaken | afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; bezwendelen; misleiden; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; oplichten; sjoemelen; zwendelen |
fool | wijsmaken | afzetten; beet nemen; beetnemen; foppen; in de maling nemen; in het ootje nemen; te pakken nemen; voor de gek houden |
kid | wijsmaken | gekheid maken; grappen maken |