Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. zich uitrusten:


Dutch

Detailed Translations for zich uitrusten from Dutch to English

zich uitrusten:

zich uitrusten verbe

  1. zich uitrusten (toerusten; uitrusten)
    to fit out; to prepare; to kit out; to rig out
    • fit out verbe (fits out, fitted out, fitting out)
    • prepare verbe (prepares, prepared, preparing)
    • kit out verbe (kits out, kitted out, kitting out)
    • rig out verbe (rigs out, rigged out, rigging out)

Translation Matrix for zich uitrusten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
fit out toerusten; uitrusten; zich uitrusten optooien; outilleren; zich uitdossen; zich uitmonsteren
kit out toerusten; uitrusten; zich uitrusten
prepare toerusten; uitrusten; zich uitrusten bereiden; bijbrengen; brouwen; doceren; gereed maken; gereedmaken; iets toebereiden; in het leven roepen; inlichten; inwerken; klaarmaken; maken; onderrichten; onderwijzen; prepareren; scheppen; toebereiden; voorbereiden; voorbereiden op; voorbereiding treffen; voorbereidingen treffen; voorbewerken; voorlichten; voorwerken
rig out toerusten; uitrusten; zich uitrusten

Related Translations for zich uitrusten