Summary
Dutch to English:   more detail...
  1. zwetsen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zwetsen from Dutch to English

zwetsen:

zwetsen verbe (zwets, zwetst, zwetste, zwetsten, gezwetst)

  1. zwetsen (kletspraat verkopen; lullen; zwammen; zeveren)
    to twaddle; to babble; to prattle; to talk crap; to jabber; to talk rot; to gab; to talk rubbish; to rot; to jaw; to blab; to have a chat; to chat; to chatter; to drivel; to prattle on
    • twaddle verbe (twaddles, twaddled, twaddling)
    • babble verbe (babbles, babbled, babbling)
    • prattle verbe (prattles, prattled, prattling)
    • talk crap verbe (talks crap, talked crap, talking crap)
    • jabber verbe (jabbers, jabbered, jabbering)
    • talk rot verbe (talks rot, talked rot, talking rot)
    • gab verbe (gabs, gabbed, gabbing)
    • talk rubbish verbe (talks rubbish, talked rubbish, talking rubbish)
    • rot verbe (rots, rotted, rotting)
    • jaw verbe (jaws, jawed, jawing)
    • blab verbe (blabs, blabbed, blabbing)
    • have a chat verbe (has a chat, had a chat, having a chat)
    • chat verbe (chats, chated, chating)
    • chatter verbe (chatters, chattered, chattering)
    • drivel verbe (drivels, driveled, driveling)
    • prattle on verbe (prattles on, prattled on, prattling on)

Conjugations for zwetsen:

o.t.t.
  1. zwets
  2. zwetst
  3. zwetst
  4. zwetsen
  5. zwetsen
  6. zwetsen
o.v.t.
  1. zwetste
  2. zwetste
  3. zwetste
  4. zwetsten
  5. zwetsten
  6. zwetsten
v.t.t.
  1. heb gezwetst
  2. hebt gezwetst
  3. heeft gezwetst
  4. hebben gezwetst
  5. hebben gezwetst
  6. hebben gezwetst
v.v.t.
  1. had gezwetst
  2. had gezwetst
  3. had gezwetst
  4. hadden gezwetst
  5. hadden gezwetst
  6. hadden gezwetst
o.t.t.t.
  1. zal zwetsen
  2. zult zwetsen
  3. zal zwetsen
  4. zullen zwetsen
  5. zullen zwetsen
  6. zullen zwetsen
o.v.t.t.
  1. zou zwetsen
  2. zou zwetsen
  3. zou zwetsen
  4. zouden zwetsen
  5. zouden zwetsen
  6. zouden zwetsen
diversen
  1. zwets!
  2. zwetst!
  3. gezwetst
  4. zwetsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zwetsen:

NounRelated TranslationsOther Translations
babble achterklap; gebabbel; gekeuvel; geklap; geklep; geklets; gekwebbel; geroddel; klap; klets; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels
chat babbeltje; causerie; chat; chatgesprek; gebabbel; gekeuvel; gesprek; kout; mondeling onderhoud; praat; praatje
chatter gebabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel
drivel gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat
jabber brabbeltaal; gebabbel; gebazel; gebrabbel; gekeuvel; geklets; gekwebbel; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; koeterwaals; leuterpraat
jaw achterklap; gebazel; geklap; geklep; geklets; geleuter; gelul; geroddel; gewauwel; gezwam; gezwets; klap; klets; leuterpraat; praatjes; prietpraat; roddel; roddelpraat; roddels
prattle achterklap; gebazel; geklap; geklep; geklets; geleuter; gelul; geroddel; gewauwel; gezwam; gezwets; klap; klets; leuterpraat; praatjes; roddel; roddelpraat; roddels
rot gebazel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; leuterpraat
twaddle apekool; flauwekul; gebazel; gebeuzel; geklets; geleuter; gelul; gewauwel; gezwam; gezwets; humbug; klets; kletskoek; kolder; kolderverhaal; kul; larie; leuterpraat; nonsens; rimram; waanzin
VerbRelated TranslationsOther Translations
babble kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen brabbelen; krompraten; kwijlen; zeveren
blab kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; doorgeven; doorslaan; doorspelen; doorvertellen; flappen; kakelen; klappen; kletsen; klikken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; overbrieven; praten; rondbrieven; rondvertellen; snateren; spreken; uit de school klappen; uitflappen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; wauwelen; zeveren; zwammen
chat kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; bomen; chatten; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; leuteren; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen
chatter kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; praten; ratelen; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen
drivel kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen slijm opgeven; slijmen
gab kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen kwijlen; zeveren
have a chat kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen bomen; een boom opzetten
jabber kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen bazelen; kwijlen; lallen; raffelen; wauwelen; zeveren
jaw kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
prattle kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen kwijlen; zeveren
prattle on kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen kwijlen; zeveren
rot kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen afrotten; bederven; in staat van ontbinding zijn; liggen rotten; ontbinden; rotten; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
talk crap kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen erop los praten; kwijlen; zeveren
talk rot kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
talk rubbish kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen kwijlen; zeveren
twaddle kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen zemelen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
jabber koeterwaals

Wiktionary Translations for zwetsen:

zwetsen
verb
  1. to talk idly