Summary
Dutch to Spanish: more detail...
-
geven:
- dar; entregar; ofrecer; presentar; hacer entrega; transmitir; traspasar; proporcionar; darse; regalar; donar; preferir; echar; prestar; servir; verter; conceder; favorecer; otorgar; ahorrar; dar importancia; perdonar; privilegiar; obsequiar con; suministrar; administrar; alcanzar; ofertar; presentar una petición; administrar medicamentos
- Wiktionary:
Dutch
Detailed Translations for geven from Dutch to Spanish
geven:
-
geven (aanreiken; overgeven; overhandigen; aangeven; afgeven; toesteken)
dar; entregar; ofrecer; presentar; hacer entrega; transmitir; traspasar; proporcionar-
dar verbe
-
entregar verbe
-
ofrecer verbe
-
presentar verbe
-
hacer entrega verbe
-
transmitir verbe
-
traspasar verbe
-
proporcionar verbe
-
-
geven (doneren; schenken)
dar; darse; regalar; donar; preferir; echar; prestar; servir; entregar; proporcionar; verter; conceder; favorecer; otorgar; ahorrar; dar importancia; perdonar; privilegiar; obsequiar con-
dar verbe
-
darse verbe
-
regalar verbe
-
donar verbe
-
preferir verbe
-
echar verbe
-
prestar verbe
-
servir verbe
-
entregar verbe
-
proporcionar verbe
-
verter verbe
-
conceder verbe
-
favorecer verbe
-
otorgar verbe
-
ahorrar verbe
-
dar importancia verbe
-
perdonar verbe
-
privilegiar verbe
-
obsequiar con verbe
-
-
geven (iemand iets toedienen; verstrekken; ingeven; binnen gieten)
-
geven (aanreiken; reiken; aangeven)
-
geven (verstrekken; verlenen; schenken)
-
geven (aanreiken; aanbieden)
dar; ofrecer; presentar; ofertar; presentar una petición-
dar verbe
-
ofrecer verbe
-
presentar verbe
-
ofertar verbe
-
presentar una petición verbe
-
-
geven (geneesmiddel toedienen; verstrekken; toedienen; ingeven)
Conjugations for geven:
o.t.t.
- geef
- geeft
- geeft
- geven
- geven
- geven
o.v.t.
- gaf
- gaf
- gaf
- gaven
- gaven
- gaven
v.t.t.
- heb gegeven
- hebt gegeven
- heeft gegeven
- hebben gegeven
- hebben gegeven
- hebben gegeven
v.v.t.
- had gegeven
- had gegeven
- had gegeven
- hadden gegeven
- hadden gegeven
- hadden gegeven
o.t.t.t.
- zal geven
- zult geven
- zal geven
- zullen geven
- zullen geven
- zullen geven
o.v.t.t.
- zou geven
- zou geven
- zou geven
- zouden geven
- zouden geven
- zouden geven
en verder
- is gegeven
- zijn gegeven
diversen
- geef!
- geeft!
- gegeven
- gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for geven:
Synonyms for "geven":
Antonyms for "geven":
Related Definitions for "geven":
Wiktionary Translations for geven:
geven
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• geven | → elenco | ↔ cast — to assign a role in a play or performance |
• geven | → entregar; dar; donar | ↔ give — transfer the possession of something to someone else |
• geven | → dar | ↔ geben — jemandem etwas reichen bzw. in die Nähe oder Hände legen |
• geven | → dar | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |