Dutch
Detailed Translations for klaarspelen from Dutch to Spanish
klaarspelen:
-
klaarspelen (voor elkaar krijgen; fiksen; flikken)
lograr; conseguir; hacérselas; ingeniárselas; manejárselas; apañárselas; arreglárselas-
lograr verbe
-
conseguir verbe
-
hacérselas verbe
-
ingeniárselas verbe
-
manejárselas verbe
-
apañárselas verbe
-
arreglárselas verbe
-
-
klaarspelen (voor elkaar krijgen; bewerkstelligen; bedingen; fixen; lappen)
-
klaarspelen (voor elkaar krijgen; fiksen)
arreglarse-
arreglarse verbe
-
Conjugations for klaarspelen:
o.t.t.
- speel klaar
- speelt klaar
- speelt klaar
- spelen klaar
- spelen klaar
- spelen klaar
o.v.t.
- speelde klaar
- speelde klaar
- speelde klaar
- speelden klaar
- speelden klaar
- speelden klaar
v.t.t.
- heb klaargespeeld
- hebt klaargespeeld
- heeft klaargespeeld
- hebben klaargespeeld
- hebben klaargespeeld
- hebben klaargespeeld
v.v.t.
- had klaargespeeld
- had klaargespeeld
- had klaargespeeld
- hadden klaargespeeld
- hadden klaargespeeld
- hadden klaargespeeld
o.t.t.t.
- zal klaarspelen
- zult klaarspelen
- zal klaarspelen
- zullen klaarspelen
- zullen klaarspelen
- zullen klaarspelen
o.v.t.t.
- zou klaarspelen
- zou klaarspelen
- zou klaarspelen
- zouden klaarspelen
- zouden klaarspelen
- zouden klaarspelen
en verder
- ben klaargespeeld
- bent klaargespeeld
- is klaargespeeld
- zijn klaargespeeld
- zijn klaargespeeld
- zijn klaargespeeld
diversen
- speel klaar!
- speelt klaar!
- klaargespeeld
- klaarspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for klaarspelen:
Wiktionary Translations for klaarspelen:
klaarspelen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klaarspelen | → llegar; conseguir; ocurrir; tener éxito; acertar; lograr; acontecer | ↔ arriver — parvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur. |
• klaarspelen | → llegar | ↔ parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général) |
• klaarspelen | → acertar; lograr | ↔ réussir — Avoir une bonne ou une mauvaise issue. |