Dutch
Detailed Translations for tingelen from Dutch to Spanish
tingelen:
-
tingelen (tinkelen; rinkelen; klingelen)
sonar; brillar; chocar; repicar; chispear; burbujear; hormiguear; borbotar; centellear; caer con estrépito; arrebatarse en cólera-
sonar verbe
-
brillar verbe
-
chocar verbe
-
repicar verbe
-
chispear verbe
-
burbujear verbe
-
hormiguear verbe
-
borbotar verbe
-
centellear verbe
-
caer con estrépito verbe
-
arrebatarse en cólera verbe
-
Conjugations for tingelen:
o.t.t.
- tingel
- tingelt
- tingelt
- tingelen
- tingelen
- tingelen
o.v.t.
- tingelde
- tingelde
- tingelde
- tingelden
- tingelden
- tingelden
v.t.t.
- heb getingeld
- hebt getingeld
- heeft getingeld
- hebben getingeld
- hebben getingeld
- hebben getingeld
v.v.t.
- had getingeld
- had getingeld
- had getingeld
- hadden getingeld
- hadden getingeld
- hadden getingeld
o.t.t.t.
- zal tingelen
- zult tingelen
- zal tingelen
- zullen tingelen
- zullen tingelen
- zullen tingelen
o.v.t.t.
- zou tingelen
- zou tingelen
- zou tingelen
- zouden tingelen
- zouden tingelen
- zouden tingelen
en verder
- ben getingeld
- bent getingeld
- is getingeld
- zijn getingeld
- zijn getingeld
- zijn getingeld
diversen
- tingel!
- tingelt!
- getingeld
- tingelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tingelen:
Related Words for "tingelen":
tingelen form of tingel:
Translation Matrix for tingel:
Noun | Related Translations | Other Translations |
tintineo | tengel; tingel | gerinkel |