Dutch
Detailed Translations for uitdenken from Dutch to Spanish
uitdenken:
-
uitdenken (verzinnen; bedenken; verdichten; fantaseren; voorwenden)
imaginar; inventar; apretar; pensar; fantasear; planear; idear; estrujar; concentrarse; divagar; comprimir; compendiar; condensarse-
imaginar verbe
-
inventar verbe
-
apretar verbe
-
pensar verbe
-
fantasear verbe
-
planear verbe
-
idear verbe
-
estrujar verbe
-
concentrarse verbe
-
divagar verbe
-
comprimir verbe
-
compendiar verbe
-
condensarse verbe
-
-
uitdenken (uitknobbelen; uitkienen; uitdokteren)
Conjugations for uitdenken:
o.t.t.
- denk uit
- denkt uit
- denkt uit
- denken uit
- denken uit
- denken uit
o.v.t.
- dacht uit
- dacht uit
- dacht uit
- dachten uit
- dachten uit
- dachten uit
v.t.t.
- heb uitgedacht
- hebt uitgedacht
- heeft uitgedacht
- hebben uitgedacht
- hebben uitgedacht
- hebben uitgedacht
v.v.t.
- had uitgedacht
- had uitgedacht
- had uitgedacht
- hadden uitgedacht
- hadden uitgedacht
- hadden uitgedacht
o.t.t.t.
- zal uitdenken
- zult uitdenken
- zal uitdenken
- zullen uitdenken
- zullen uitdenken
- zullen uitdenken
o.v.t.t.
- zou uitdenken
- zou uitdenken
- zou uitdenken
- zouden uitdenken
- zouden uitdenken
- zouden uitdenken
en verder
- ben uitgedacht
- bent uitgedacht
- is uitgedacht
- zijn uitgedacht
- zijn uitgedacht
- zijn uitgedacht
diversen
- denk uit!
- denkt uit!
- uitgedacht
- uitdenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze