Dutch
Detailed Translations for neerschieten from Dutch to Spanish
neerschieten:
-
neerschieten (schieten op)
-
neerschieten (overhoopschieten)
derribar; abatir; matar a tiros; pegar un tiro; bajar en picado-
derribar verbe
-
abatir verbe
-
matar a tiros verbe
-
pegar un tiro verbe
-
bajar en picado verbe
-
-
neerschieten
Conjugations for neerschieten:
o.t.t.
- schiet neer
- schiet neer
- schiet neer
- schieten neer
- schieten neer
- schieten neer
o.v.t.
- schoot neer
- schoot neer
- schoot neer
- schoten neer
- schoten neer
- schoten neer
v.t.t.
- heb neergeschoten
- hebt neergeschoten
- heeft neergeschoten
- hebben neergeschoten
- hebben neergeschoten
- hebben neergeschoten
v.v.t.
- had neergeschoten
- had neergeschoten
- had neergeschoten
- hadden neergeschoten
- hadden neergeschoten
- hadden neergeschoten
o.t.t.t.
- zal neerschieten
- zult neerschieten
- zal neerschieten
- zullen neerschieten
- zullen neerschieten
- zullen neerschieten
o.v.t.t.
- zou neerschieten
- zou neerschieten
- zou neerschieten
- zouden neerschieten
- zouden neerschieten
- zouden neerschieten
en verder
- ben neergeschoten
- bent neergeschoten
- is neergeschoten
- zijn neergeschoten
- zijn neergeschoten
- zijn neergeschoten
diversen
- schiet neer!
- schiet neer!
- neergeschoten
- neerschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
neerschieten (doodschieten; neerleggen)
Translation Matrix for neerschieten:
Wiktionary Translations for neerschieten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• neerschieten | → disparar; balear | ↔ gun — shoot someone or something |