Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. larderen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for larderen from Dutch to Spanish

larderen:

larderen verbe (lardeer, lardeert, lardeerde, lardeerden, gelardeerd)

  1. larderen (spek doen in; doorspekken)
  2. larderen (rijkelijk voorzien van; doorspekken)

Conjugations for larderen:

o.t.t.
  1. lardeer
  2. lardeert
  3. lardeert
  4. larderen
  5. larderen
  6. larderen
o.v.t.
  1. lardeerde
  2. lardeerde
  3. lardeerde
  4. lardeerden
  5. lardeerden
  6. lardeerden
v.t.t.
  1. heb gelardeerd
  2. hebt gelardeerd
  3. heeft gelardeerd
  4. hebben gelardeerd
  5. hebben gelardeerd
  6. hebben gelardeerd
v.v.t.
  1. had gelardeerd
  2. had gelardeerd
  3. had gelardeerd
  4. hadden gelardeerd
  5. hadden gelardeerd
  6. hadden gelardeerd
o.t.t.t.
  1. zal larderen
  2. zult larderen
  3. zal larderen
  4. zullen larderen
  5. zullen larderen
  6. zullen larderen
o.v.t.t.
  1. zou larderen
  2. zou larderen
  3. zou larderen
  4. zouden larderen
  5. zouden larderen
  6. zouden larderen
en verder
  1. ben gelardeerd
  2. bent gelardeerd
  3. is gelardeerd
  4. zijn gelardeerd
  5. zijn gelardeerd
  6. zijn gelardeerd
diversen
  1. lardeer!
  2. lardeert!
  3. gelardeerd
  4. larderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for larderen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
lardear doorspekken; larderen; spek doen in
salpicar doorspekken; larderen; rijkelijk voorzien van bezaaien; inzaaien; opspatten; spatten; spetteren; zaaien
tener en abundancia doorspekken; larderen; rijkelijk voorzien van

Wiktionary Translations for larderen:

larderen
verb
  1. volstoppen met, voorzien van