Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. deduceren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for deduceren from Dutch to Spanish

deduceren:

deduceren verbe (deduceer, deduceert, deduceerde, deduceerden, gededuceerd)

  1. deduceren (afleiden)

Conjugations for deduceren:

o.t.t.
  1. deduceer
  2. deduceert
  3. deduceert
  4. deduceren
  5. deduceren
  6. deduceren
o.v.t.
  1. deduceerde
  2. deduceerde
  3. deduceerde
  4. deduceerden
  5. deduceerden
  6. deduceerden
v.t.t.
  1. heb gededuceerd
  2. hebt gededuceerd
  3. heeft gededuceerd
  4. hebben gededuceerd
  5. hebben gededuceerd
  6. hebben gededuceerd
v.v.t.
  1. had gededuceerd
  2. had gededuceerd
  3. had gededuceerd
  4. hadden gededuceerd
  5. hadden gededuceerd
  6. hadden gededuceerd
o.t.t.t.
  1. zal deduceren
  2. zult deduceren
  3. zal deduceren
  4. zullen deduceren
  5. zullen deduceren
  6. zullen deduceren
o.v.t.t.
  1. zou deduceren
  2. zou deduceren
  3. zou deduceren
  4. zouden deduceren
  5. zouden deduceren
  6. zouden deduceren
en verder
  1. is gededuceerd
  2. zijn gededuceerd
diversen
  1. deduceer!
  2. deduceert!
  3. gededuceerd
  4. deducerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

deduceren [znw.] nom

  1. deduceren (afleiden)
    la deducción

Translation Matrix for deduceren:

NounRelated TranslationsOther Translations
deducción afleiden; deduceren aftrek; aftrekking; deductie; deflatie; korting; prijsdaling; prijsverlaging; reductie; vermindering
VerbRelated TranslationsOther Translations
concluir afleiden; deduceren afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; concluderen; dichtdoen; dichtknopen; een einde maken aan; een gevolgtrekking maken; eindigen; naar einde toewerken; ophouden; opmaken uit; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; van palen voorzien
deducir afleiden; deduceren afhouden; aftrekken; concluderen; een gevolgtrekking maken; iets afleiden uit; in mindering brengen; inhouden; opmaken uit; verrekenen
inferir afleiden; deduceren
sacar en conclusión afleiden; deduceren concluderen; een gevolgtrekking maken; opmaken uit
sacar en consecuencia afleiden; deduceren

Wiktionary Translations for deduceren:

deduceren
verb
  1. (overgankelijk) met behulp van logische regels uit het algemene afleiden

Cross Translation:
FromToVia
deduceren deducir déduiresoustraire d’une somme à payer telle ou telle fraction qui n’est pas à verser.

External Machine Translations: