Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. geruststellen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for geruststellen from Dutch to Spanish

geruststellen:

geruststellen verbe (stel gerust, stelt gerust, stelde gerust, stelden gerust, gerustgesteld)

  1. geruststellen

Conjugations for geruststellen:

o.t.t.
  1. stel gerust
  2. stelt gerust
  3. stelt gerust
  4. stellen gerust
  5. stellen gerust
  6. stellen gerust
o.v.t.
  1. stelde gerust
  2. stelde gerust
  3. stelde gerust
  4. stelden gerust
  5. stelden gerust
  6. stelden gerust
v.t.t.
  1. heb gerustgesteld
  2. hebt gerustgesteld
  3. heeft gerustgesteld
  4. hebben gerustgesteld
  5. hebben gerustgesteld
  6. hebben gerustgesteld
v.v.t.
  1. had gerustgesteld
  2. had gerustgesteld
  3. had gerustgesteld
  4. hadden gerustgesteld
  5. hadden gerustgesteld
  6. hadden gerustgesteld
o.t.t.t.
  1. zal geruststellen
  2. zult geruststellen
  3. zal geruststellen
  4. zullen geruststellen
  5. zullen geruststellen
  6. zullen geruststellen
o.v.t.t.
  1. zou geruststellen
  2. zou geruststellen
  3. zou geruststellen
  4. zouden geruststellen
  5. zouden geruststellen
  6. zouden geruststellen
en verder
  1. ben gerustgesteld
  2. bent gerustgesteld
  3. is gerustgesteld
  4. zijn gerustgesteld
  5. zijn gerustgesteld
  6. zijn gerustgesteld
diversen
  1. stel gerust!
  2. stelt gerust!
  3. gerustgesteld
  4. geruststellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for geruststellen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
aplacar geruststellen tevreden stellen; vergenoegen
calmar geruststellen bedaren; dempen; kalmeren; matigen; sussen; temperen; tot kalmte manen; zich matigen
sosegar geruststellen
tranquilizar geruststellen bedaren; kalmeren; sussen; tot kalmte manen

Wiktionary Translations for geruststellen:

geruststellen
verb
  1. iemands angst of zorgen ontzenuwen of minder aannemelijk maken

Cross Translation:
FromToVia
geruststellen asegurar assure — to reassure
geruststellen demoler; derribar; deprimir; abatir; desalentar; agotar; matar; vencer; recorrer; atravesar; calmar; sosegar abattre — Traductions à trier suivant le sens
geruststellen calmar; sosegar rassurerredonner l’assurance, rendre la confiance, la tranquillité.