Summary
Dutch
Detailed Translations for keil from Dutch to Spanish
keil:
Translation Matrix for keil:
Noun | Related Translations | Other Translations |
aguja | keg; keil; wig | haring; keer; kentering; klem; naald; ombuiging; omkeer; ommekeer; ommezwaai; omslag; pen; pin; speld; spoorwegwissel; tentharing; wijzer; wissel |
boli | keg; keil; wig | ballpoint; balpen; pen; schrijfstift |
cuña | keg; keil; wig | schroefbank |
pinza | keg; keil; wig | kapstok; kledingstandaard; knijp; knijper; wasknijper |
Related Words for "keil":
keil form of keilen:
-
keilen
Conjugations for keilen:
o.t.t.
- keil
- keilt
- keilt
- keilen
- keilen
- keilen
o.v.t.
- keilde
- keilde
- keilde
- keilden
- keilden
- keilden
v.t.t.
- heb gekeild
- hebt gekeild
- heeft gekeild
- hebben gekeild
- hebben gekeild
- hebben gekeild
v.v.t.
- had gekeild
- had gekeild
- had gekeild
- hadden gekeild
- hadden gekeild
- hadden gekeild
o.t.t.t.
- zal keilen
- zult keilen
- zal keilen
- zullen keilen
- zullen keilen
- zullen keilen
o.v.t.t.
- zou keilen
- zou keilen
- zou keilen
- zouden keilen
- zouden keilen
- zouden keilen
diversen
- keil!
- keilt!
- gekeild
- keilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for keilen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
arrojar | gesmijt | |
tirar | afdrukken; drukken; weggooien | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
arrojar | keilen | afsmijten; afwerpen; begeleiden; braken; deinen; deponeren; golven; kotsen; kwakken; leiden; meevoeren; met de hand groeten; naar beneden gooien; naar beneden werpen; neergooien; neerkwakken; neerleggen; neerwerpen; omlaag werpen; omwisselen; op de grond gooien; overgeven; smakken; smijten; spugen; uitbraken; uitgooien; uitwerpen; voeren; vomeren; wankelen; weggooien; wegsmijten; wisselen; zwaaien |
tirar | keilen | afdanken; afdrukken; afschieten; afsmijten; afvuren; afwerpen; binnenwerpen; ecarteren; naar beneden gooien; neergooien; omduwen; omstoten; omverrukken; omverstoten; op de grond gooien; opspannen; schieten; schoten lossen; smijten; spannen; tevoorschijn trekken; trekker overhalen; vuren; weggooien; wegsmijten |