Dutch

Detailed Translations for voorval from Dutch to Spanish

voorval:

voorval [het ~] nom

  1. het voorval (gebeurtenis; incident; feit)
    el suceso; el hecho; el incidente; el trato; el objeto de discusión; el negocio; el acto; la transacción; la cuestión; el tópico; la disputa; la materia de discusión

Translation Matrix for voorval:

NounRelated TranslationsOther Translations
acto feit; gebeurtenis; incident; voorval actie; aktie; daad; evenement; gebeurtenis; handeling
cuestión feit; gebeurtenis; incident; voorval aangelegenheid; affaire; financiële kwestie; geldzaak; geval; interpellatie; kwestie; kwesties; opgaaf; opgave; probleem; problematiek; problemen; vraag; vraagstuk; zaak; zwaarte
disputa feit; gebeurtenis; incident; voorval argument; debat; discussie; dispuut; drukte; gebakkelei; gedachtenverandering; gedachtewisseling; gehakketak; gekibbel; gekif; gekijf; gekrakeel; geruzie; geschil; gesprek; handgemeen; heisa; krakeel; kwestie; onenigheid; probleem; redestrijd; redetwist; ruzie; schermutseling; twist; twistgesprek; vraagstuk; woordenstrijd; woordenwisseling
hecho feit; gebeurtenis; incident; voorval bekend feit; evenement; feit; gebeurtenis; gegeven
incidente feit; gebeurtenis; incident; voorval incident; rijsnelheid; zaakje
materia de discusión feit; gebeurtenis; incident; voorval geschil; issue; kwestie; probleem; punt; ruzie; twist; verschilpunt; vraagstuk
negocio feit; gebeurtenis; incident; voorval bedrijf; casus; commercie; firma; geval; handel; handelsverkeer; kleine onderneming; koophandel; kwestie; negotie; nering; onderneming; winkelbedrijf; zaak
objeto de discusión feit; gebeurtenis; incident; voorval casus; geval; issue; kwestie; probleem; punt; vraagstuk
suceso feit; gebeurtenis; incident; voorval incident; zaakje
transacción feit; gebeurtenis; incident; voorval casus; deal; geval; kwestie; transactie; zaak
trato feit; gebeurtenis; incident; voorval behandeling; bejegening; casus; geslachtsgemeenschap; geval; kwestie; omgang; treatment; verkeer
tópico feit; gebeurtenis; incident; voorval casus; cliché; dooddoener; gemeenplaats; geval; issue; kwestie; kwesties; probleem; problematiek; problemen; punt; stereotiep beeld; stereotype; vraagstuk
ModifierRelated TranslationsOther Translations
hecho af; beëindigd; gaar; gecreëerd; gedaan; gemaakt; gereed; geschapen; klaar; moe; vermoeid; volbracht
tópico cliché

Related Words for "voorval":


Wiktionary Translations for voorval:


Cross Translation:
FromToVia
voorval incidente incident — event or occurrence
voorval acontecimiento occurrence — actual instance where a situation arises
voorval caso Kasusbildungssprachlich, selten: Gegenstand, Vorkommnis
voorval proceso; procedimiento VorgangAblauf, ein Geschehen

voorval form of voorvallen:

voorvallen verbe (val voor, valt voor, viel voor, vielen voor, voorgevallen)

  1. voorvallen (gebeuren; voordoen; plaatsvinden; plaats hebben; passeren)

Conjugations for voorvallen:

o.t.t.
  1. val voor
  2. valt voor
  3. valt voor
  4. vallen voor
  5. vallen voor
  6. vallen voor
o.v.t.
  1. viel voor
  2. viel voor
  3. viel voor
  4. vielen voor
  5. vielen voor
  6. vielen voor
v.t.t.
  1. ben voorgevallen
  2. bent voorgevallen
  3. is voorgevallen
  4. zijn voorgevallen
  5. zijn voorgevallen
  6. zijn voorgevallen
v.v.t.
  1. was voorgevallen
  2. was voorgevallen
  3. was voorgevallen
  4. waren voorgevallen
  5. waren voorgevallen
  6. waren voorgevallen
o.t.t.t.
  1. zal voorvallen
  2. zult voorvallen
  3. zal voorvallen
  4. zullen voorvallen
  5. zullen voorvallen
  6. zullen voorvallen
o.v.t.t.
  1. zou voorvallen
  2. zou voorvallen
  3. zou voorvallen
  4. zouden voorvallen
  5. zouden voorvallen
  6. zouden voorvallen
diversen
  1. val voor!
  2. valt voor!
  3. voorgevallen
  4. voorvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voorvallen [de ~] nom, pluriel

  1. de voorvallen (incidenten; gebeurtenissen)

Translation Matrix for voorvallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
los acontecimientos gebeurtenissen; incidenten; voorvallen
suceder plaatsvinden
VerbRelated TranslationsOther Translations
acontecer gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen aan het licht komen; gebeuren; geschieden; ontspinnen; oprijzen; plaats hebben; plaats vinden; plaatshebben; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorkomen; zich voordoen
efectuarse gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen ontspinnen; oprijzen; rijzen; zich voltrekken
ocurrir gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen aan het licht komen; gebeuren; geschieden; ontspinnen; oprijzen; overkomen; plaats hebben; plaats vinden; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voorkomen; zich voordoen
pasar gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen aankomen; achteruitgaan; aflopen; afsluiten; bezoeken; bezwijken; dichtdoen; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; sluiten; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toedoen; toegaan; toemaken; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; wegrotten; zinken
suceder gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen afsluiten; dichtdoen; gebeuren; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; navolgen; ontspinnen; oprijzen; opvolgen; overkomen; plaats hebben; plaatshebben; rijzen; sluiten; toedoen; toemaken; volgen; voorkomen; zich voordoen

Related Words for "voorvallen":


Wiktionary Translations for voorvallen:

voorvallen
verb
  1. (ergatief) bij verrassing of ongeluk gebeuren

Cross Translation:
FromToVia
voorvallen llegar; conseguir; ocurrir; tener éxito; acertar; lograr; acontecer arriverparvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.