Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- aanvangen:
-
Wiktionary:
- aanvangen → comenzar, empezar
- aanvangen → comenzar, iniciar, empezar, inicio, comienzo, salir al paso, principiar
Dutch
Detailed Translations for aanvangen from Dutch to Spanish
aanvangen:
-
aanvangen (starten; beginnen; van start gaan)
empezar; comenzar; iniciar; entrar en; emprender; arrancar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento; despegar; activarse-
empezar verbe
-
comenzar verbe
-
iniciar verbe
-
entrar en verbe
-
emprender verbe
-
arrancar verbe
-
ponerse en marcha verbe
-
ponerse en movimiento verbe
-
despegar verbe
-
activarse verbe
-
Conjugations for aanvangen:
o.t.t.
- vang aan
- vangt aan
- vangt aan
- vangen aan
- vangen aan
- vangen aan
o.v.t.
- ving aan
- ving aan
- ving aan
- vingen aan
- vingen aan
- vingen aan
v.t.t.
- heb aangevangen
- hebt aangevangen
- heeft aangevangen
- hebben aangevangen
- hebben aangevangen
- hebben aangevangen
v.v.t.
- had aangevangen
- had aangevangen
- had aangevangen
- hadden aangevangen
- hadden aangevangen
- hadden aangevangen
o.t.t.t.
- zal aanvangen
- zult aanvangen
- zal aanvangen
- zullen aanvangen
- zullen aanvangen
- zullen aanvangen
o.v.t.t.
- zou aanvangen
- zou aanvangen
- zou aanvangen
- zouden aanvangen
- zouden aanvangen
- zouden aanvangen
diversen
- vang aan!
- vangt aan!
- aangevangen
- aanvangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanvangen (beginnen)
Translation Matrix for aanvangen:
Related Definitions for "aanvangen":
Wiktionary Translations for aanvangen:
aanvangen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanvangen | → comenzar; iniciar; empezar | ↔ begin — To start, to initiate or take the first step into something. |
• aanvangen | → comenzar | ↔ commence — To begin, start |
• aanvangen | → inicio; comienzo | ↔ start — beginning of an activity |
• aanvangen | → empezar; comenzar | ↔ start — to begin |
• aanvangen | → comenzar; salir al paso | ↔ aborder — intransitif|fr marine|fr arriver au bord, prendre terre. |
• aanvangen | → empezar; comenzar; iniciar | ↔ commencer — engager une action ; entreprendre une tâche. |
• aanvangen | → comenzar; empezar; principiar | ↔ débuter — commencer. |