Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- afschilferen:
-
Wiktionary:
- afschilferen → desconcharse
- afschilferen → descamar, descarapelar
Dutch
Detailed Translations for afschilferen from Dutch to Spanish
afschilferen:
-
afschilferen (schilferen)
pelar; descamarse; descascarillarse; desconcharse; despellejarse-
pelar verbe
-
descamarse verbe
-
descascarillarse verbe
-
desconcharse verbe
-
despellejarse verbe
-
Conjugations for afschilferen:
o.t.t.
- schilfer af
- schilfert af
- schilfert af
- schilferen af
- schilferen af
- schilferen af
o.v.t.
- schilferde af
- schilferde af
- schilferde af
- schilferden af
- schilferden af
- schilferden af
v.t.t.
- ben afgeschilferd
- bent afgeschilferd
- is afgeschilferd
- zijn afgeschilferd
- zijn afgeschilferd
- zijn afgeschilferd
v.v.t.
- was afgeschilferd
- was afgeschilferd
- was afgeschilferd
- waren afgeschilferd
- waren afgeschilferd
- waren afgeschilferd
o.t.t.t.
- zal afschilferen
- zult afschilferen
- zal afschilferen
- zullen afschilferen
- zullen afschilferen
- zullen afschilferen
o.v.t.t.
- zou afschilferen
- zou afschilferen
- zou afschilferen
- zouden afschilferen
- zouden afschilferen
- zouden afschilferen
diversen
- schilfer af!
- schilfert af!
- afgeschilferd
- afschilferend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afschilferen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
desconcharse | schilferen | |
pelar | doppen; pellen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
descamarse | afschilferen; schilferen | |
descascarillarse | afschilferen; schilferen | |
desconcharse | afschilferen; schilferen | afbladderen; bladderen |
despellejarse | afschilferen; schilferen | vervellen |
pelar | afschilferen; schilferen | aardappels schillen; doppen; jassen; ontvellen; pellen; schillen; stropen |
Wiktionary Translations for afschilferen:
afschilferen
Cross Translation:
verb
-
in schilfers er vanaf vallen
- afschilferen → desconcharse
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afschilferen | → descamar; descarapelar | ↔ flake — to break or chip |