Dutch
Detailed Translations for smijten from Dutch to Spanish
smijten:
-
smijten
tirar; echar; arrojar; escorar; lanzar; derribar; tambalearse; tirar abajo; dar bandazos; tirar al suelo; arrojar al suelo-
tirar verbe
-
echar verbe
-
arrojar verbe
-
escorar verbe
-
lanzar verbe
-
derribar verbe
-
tambalearse verbe
-
tirar abajo verbe
-
dar bandazos verbe
-
tirar al suelo verbe
-
arrojar al suelo verbe
-
Conjugations for smijten:
o.t.t.
- smijt
- smijt
- smijt
- smijten
- smijten
- smijten
o.v.t.
- smeet
- smeet
- smeet
- smeten
- smeten
- smeten
v.t.t.
- heb gesmeten
- hebt gesmeten
- heeft gesmeten
- hebben gesmeten
- hebben gesmeten
- hebben gesmeten
v.v.t.
- had gesmeten
- had gesmeten
- had gesmeten
- hadden gesmeten
- hadden gesmeten
- hadden gesmeten
o.t.t.t.
- zal smijten
- zult smijten
- zal smijten
- zullen smijten
- zullen smijten
- zullen smijten
o.v.t.t.
- zou smijten
- zou smijten
- zou smijten
- zouden smijten
- zouden smijten
- zouden smijten
en verder
- ben gesmeten
- bent gesmeten
- is gesmeten
- zijn gesmeten
- zijn gesmeten
- zijn gesmeten
diversen
- smijt!
- smijtt!
- gesmeten
- smijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze