Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. herenigen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for herenigen from Dutch to Spanish

herenigen:

herenigen verbe (herenig, herenigt, herenigde, herenigden, herenigd)

  1. herenigen (weer bijeenbrengen)

Conjugations for herenigen:

o.t.t.
  1. herenig
  2. herenigt
  3. herenigt
  4. herenigen
  5. herenigen
  6. herenigen
o.v.t.
  1. herenigde
  2. herenigde
  3. herenigde
  4. herenigden
  5. herenigden
  6. herenigden
v.t.t.
  1. ben herenigd
  2. bent herenigd
  3. is herenigd
  4. zijn herenigd
  5. zijn herenigd
  6. zijn herenigd
v.v.t.
  1. was herenigd
  2. was herenigd
  3. was herenigd
  4. waren herenigd
  5. waren herenigd
  6. waren herenigd
o.t.t.t.
  1. zal herenigen
  2. zult herenigen
  3. zal herenigen
  4. zullen herenigen
  5. zullen herenigen
  6. zullen herenigen
o.v.t.t.
  1. zou herenigen
  2. zou herenigen
  3. zou herenigen
  4. zouden herenigen
  5. zouden herenigen
  6. zouden herenigen
diversen
  1. herenig!
  2. herenigt!
  3. herenigd
  4. herenigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for herenigen:

NounRelated TranslationsOther Translations
reunir bijeen voegen; bijeenbrenging; verzameling
VerbRelated TranslationsOther Translations
juntar nuevamente herenigen; weer bijeenbrengen
reunir herenigen; weer bijeenbrengen bij elkaar brengen; bijeen harken; bijeen krijgen; bijeen scharrelen; bijeen zetten; bijeenbrengen; bijeenschrapen; bijeenzamelen; bundelen; concentreren; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; samenbrengen; samenpakken; samenrapen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen

Wiktionary Translations for herenigen:


Cross Translation:
FromToVia
herenigen reunir; reunirse reunite — to unite again