Dutch

Detailed Translations for presenteren from Dutch to Spanish

presenteren:

presenteren verbe (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)

  1. presenteren (laten zien; tonen; vertonen)
  2. presenteren (tonen; voorleggen; laten zien; offreren; aanbieden)
  3. presenteren (offreren; aanbieden)

Conjugations for presenteren:

o.t.t.
  1. presenteer
  2. presenteert
  3. presenteert
  4. presenteren
  5. presenteren
  6. presenteren
o.v.t.
  1. presenteerde
  2. presenteerde
  3. presenteerde
  4. presenteerden
  5. presenteerden
  6. presenteerden
v.t.t.
  1. heb gepresenteerd
  2. hebt gepresenteerd
  3. heeft gepresenteerd
  4. hebben gepresenteerd
  5. hebben gepresenteerd
  6. hebben gepresenteerd
v.v.t.
  1. had gepresenteerd
  2. had gepresenteerd
  3. had gepresenteerd
  4. hadden gepresenteerd
  5. hadden gepresenteerd
  6. hadden gepresenteerd
o.t.t.t.
  1. zal presenteren
  2. zult presenteren
  3. zal presenteren
  4. zullen presenteren
  5. zullen presenteren
  6. zullen presenteren
o.v.t.t.
  1. zou presenteren
  2. zou presenteren
  3. zou presenteren
  4. zouden presenteren
  5. zouden presenteren
  6. zouden presenteren
en verder
  1. ben gepresenteerd
  2. bent gepresenteerd
  3. is gepresenteerd
  4. zijn gepresenteerd
  5. zijn gepresenteerd
  6. zijn gepresenteerd
diversen
  1. presenteer!
  2. presenteert!
  3. gepresenteerd
  4. presenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for presenteren:

NounRelated TranslationsOther Translations
aparecer verschijnen
enseñar aanleren
parecer denkbeeld; gedachte; gezindheid; idee; kijk; mening; meningsuiting; mentale voorstelling; oordeel; opinie; opvatting; overtuiging; vaststaande mening; visie; zienswijze
proyectar projecteren
representar afbeelden; afschilderen
VerbRelated TranslationsOther Translations
aparecer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aan het licht komen; boven water komen; conveniëren; deugen; er uitzien; geschikt zijn; ogen; opdagen; opdiepen; opdoemen; opduiken; opkomen; passen; passend zijn; tevoorschijn komen; tevoorschijnkomen; uit ei kruipen; uitkomen; van de bodem ophalen; verrijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; weer verschijnen
demostrar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen aanschouwelijk maken; aantonen; bewijzen; demonstreren; exposeren; laten zien; staven; tentoonstellen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; veraanschouwelijken; vertonen; voordedaghalen
enseñar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen bijbrengen; exposeren; inlichten; laten zien; leren; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; ontspinnen; opleiden; oprijzen; rijzen; scholen; tentoonstellen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; vertonen; voordedaghalen; voorlichten
entregar aanbieden; offreren; presenteren aanbieden; aangeven; aanleveren; aanreiken; afdragen; afgeven; afleveren; afstaan; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; indienen; inleveren; inschrijven; leveren; opgeven; orderen; overdragen aan; overgeven; overhandigen; rondbrengen; schenken; strijd opgeven; thuisbezorgen; toeleveren; toesteken; uitbetalen; verlenen; verstrekken
exhibir aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen afsteken; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; onthullen; ontmaskeren; opvallen; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; vertonen; voor ogen brengen
exponer laten zien; presenteren; tonen; vertonen afsteken; belichten; beschikbaar maken; beschrijven; blootleggen; eruit springen; etaleren; exposeren; geuren; in het oog lopen; insturen; inzenden; mededelen; met licht beschijnen; onthullen; ontmaskeren; ontvouwen; openbreken; openleggen; opvallen; posten; pralen; pronken; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uiteenzetten; uitleggen; uitspringen; uitstallen; uitsteken; verduidelijken; verhalen; vertellen; vertonen; voor ogen brengen; zeggen
expresar laten zien; presenteren; tonen; vertonen beschrijven; betonen; betuigen; formuleren; fraseren; inkleden; overzetten; spuien; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbaliseren; verbeelden; verpersonificeren; vertalen; vertolken; verwoorden; weergeven
hacer la presentación de aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen
hacer postura laten zien; presenteren; tonen; vertonen uitloven
manifestar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen betonen; betuigen; duiden; exposeren; manifesteren; ontvouwen; tentoonstellen; tonen; tot uitdrukking brengen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; vertonen
mostrar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen betonen; betuigen; exposeren; laten zien; oprijzen; rijzen; tentoonspreiden; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitstallen; vertonen; voordedaghalen; waarmaken; wijzen naar
ofertar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanbieden; aanreiken; geven; indienen; uitloven
ofrecer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; beloven; bieden; geven; indienen; offeren; opgeven; opofferen; overgeven; overhandigen; prijsgeven; toesteken; toezeggen; uitloven
parecer aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen corresponderen; de schijn van iets hebben; dunken; er uitzien; eruit zien; lijken; ogen; overeenkomen; overeenstemmen; schijnen; stroken; toeschijnen
poner aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen aandoen; aandraaien; aangrijpen; aanwenden; afspelen; arrangeren; benutten; bijzetten; deponeren; doen in; exposeren; gebruik maken van; gebruiken; iets neerleggen; iets op touw zetten; inbrengen; indoen; inleggen; inschakelen; instoppen; invoegen; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; regelen; stationeren; tentoonstellen; toepassen; tonen; tussenleggen; vertonen; wegleggen; zetten
presentar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; vertonen; voorleggen aanbieden; aandienen; aangeven; aanreiken; adviseren; afgeven; blootleggen; etaleren; exposeren; geven; iets aankondigen; iets aanraden; in aantocht zijn; indienen; influisteren; ingeven; onthullen; ontmaskeren; overgeven; overhandigen; raden; souffleren; suggereren; tentoonstellen; toesteken; tonen; uitloven; uitstallen; vertonen; weergeven; zich aandienen; zich voordoen
proyectar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; concipiëren; omlijnen; projecteren
representar aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen adviseren; exposeren; iets aanraden; ingeven; raden; representeren; suggereren; tentoonstellen; tonen; vertegenwoordigen; vertonen; weergeven
someter a aanbieden; laten zien; offreren; presenteren; tonen; voorleggen bloot stellen aan
- aanbieden

Synonyms for "presenteren":


Related Definitions for "presenteren":

  1. laten weten dat hij iets kan krijgen1
    • mag ik u een sigaret presenteren?1
  2. het inleiden of leiden van een programma1
    • het journaal wordt gepresenteerd door Harmen Siezen1

Wiktionary Translations for presenteren:

presenteren
verb
  1. op een goed voorbereide wijze aanbieden aan anderen

Cross Translation:
FromToVia
presenteren ofrecer offer — propose
presenteren presentar; mostrar present — bring into the presence of
presenteren ofrecer; regalar; ofertar; ofrendar offrirprésenter quelque chose à quelqu’un, souhaiter qu’il l’accepter.
presenteren presentar; retratar; representar présenter — Traductions à trier suivant le sens