Dutch

Detailed Translations for aanjagen from Dutch to Spanish

aanjagen:

aanjagen verbe (jaag aan, jaagt aan, joeg aan, joegen aan, aangejaagd)

  1. aanjagen (aansporen; opjutten; porren)

Conjugations for aanjagen:

o.t.t.
  1. jaag aan
  2. jaagt aan
  3. jaagt aan
  4. jagen aan
  5. jagen aan
  6. jagen aan
o.v.t.
  1. joeg aan
  2. joeg aan
  3. joeg aan
  4. joegen aan
  5. joegen aan
  6. joegen aan
v.t.t.
  1. heb aangejaagd
  2. hebt aangejaagd
  3. heeft aangejaagd
  4. hebben aangejaagd
  5. hebben aangejaagd
  6. hebben aangejaagd
v.v.t.
  1. had aangejaagd
  2. had aangejaagd
  3. had aangejaagd
  4. hadden aangejaagd
  5. hadden aangejaagd
  6. hadden aangejaagd
o.t.t.t.
  1. zal aanjagen
  2. zult aanjagen
  3. zal aanjagen
  4. zullen aanjagen
  5. zullen aanjagen
  6. zullen aanjagen
o.v.t.t.
  1. zou aanjagen
  2. zou aanjagen
  3. zou aanjagen
  4. zouden aanjagen
  5. zouden aanjagen
  6. zouden aanjagen
diversen
  1. jaag aan!
  2. jaagt aan!
  3. aangejaagd
  4. aanjagende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanjagen [znw.] nom

  1. aanjagen (voortstuwen; aandrijven)
    el impulsar; el propulsar

Translation Matrix for aanjagen:

NounRelated TranslationsOther Translations
animar aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; prikkel; stimuleren; toejuichen
empujar aanstoten; porren
engendrar provoceren; uitlokken
estimular aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; instigeren; opwekken; prikkel; stimuleren; toejuichen
impulsar aandrijven; aanjagen; voortstuwen aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
incitar aanslingeren; aanzwengelen
incitar a aanmoedigen; aansporen; aanzetten; prikkel; stimuleren
instigar instigeren; opwekken
pegarse aanplakken; kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
propulsar aandrijven; aanjagen; voortstuwen
provocar aanrichten; provoceren; treiteren; uitlokken
VerbRelated TranslationsOther Translations
aguijonear aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanzetten; motiveren; opzwepen; sterk prikkelen
animar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; blij maken; doen opvlammen; een inspirerende werking hebben; fleurig maken; iemand motiveren; iemand opstoken; inspireren; instigeren; motiveren; opbeuren; opfleuren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkalefateren; opknappen; opkrikken; oplappen; opleven; opmonteren; oppeppen; opruien; opstoken; opvijzelen; opvrolijken; opwekken; opzetten; poken; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; uitdagen; uitlokken; verkwikken; verlevendigen; vrolijker worden
apoyar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanmoedigen; dragen; iemand motiveren; met palen stutten; motiveren; ondersteunen; prikkelen; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stimuleren; stutten
apresurar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aanpoten; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; accelereren; gas geven; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; motiveren; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjagen; opjutten; oppoken; opruien; opschieten; opstoken; optrekken van auto; overhaasten; poken; reppen; snellen; spoeden; stoken; stressen; tot spoed aanzetten; vliegen; voortjagen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
avivar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bezielen; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppeppen; oppoken; oprakelen; opruien; opstoken; opwekken; poken; provoceren; stimuleren; stoken; ter sprake brengen; toejuichen
calzar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanbinden; aanknopen; beginnen; detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; motiveren; vasthouden
empujar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanduwen; aanzetten; aanzwiepen; doordouwen; doorzetten; dringen; duwen; een por geven; iemand van de plaats dringen; indrukken; induwen; motiveren; opdrijven; opduwen; opendrukken; openstoten; opzwepen; porren; sterk prikkelen; stoten; verdringen; voortbewegen; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; vooruitduwen; wegjagen
engendrar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aankweken; aanmoedigen; aanplanten; aanzetten tot; broeden; fokken; genereren; iemand motiveren; instigeren; kweken; motiveren; opkweken; planten; prikkelen; procreëren; provoceren; stimuleren; telen; uitbroeden; verbouwen; verwekken; voortbrengen; warmhouden
estimular aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; poken; prikkelen; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
hacer subir aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanpoten; doen stijgen; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; laten opstijgen; opdrijven; oplaten; opschieten; opschroeven; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; veel doen stijgen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
hurgar aanjagen; aansporen; opjutten; porren doorwroeten; een por geven; graaien; grabbelen; in iets rondtasten; klauteren; lospeuteren; losplukken; motiveren; peuteren; porren; pulken; rommelen; snuffelen; snuffelen aan; stoten; wroetend onderzoeken
impulsar aandrijven; aanslingeren; aansporen; aanzetten; aanzwengelen; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opkrikken; opwekken; opzwepen; prikkelen; sterk prikkelen; stimuleren; stuwen; voortjagen; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschoppen
impulsar a aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
incentivar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandrijven; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opkrikken; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren; vooruitschoppen
incitar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; iemand motiveren; iemand opstoken; iets aanstoken; ijlen; instigeren; jagen; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; opzetten; overhaasten; poken; prikkelen; provoceren; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; voortmaken; zich spoeden
incitar a aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; provoceren
instigar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanpoten; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; haast maken; haasten; herinneren; iets aanstoken; ijlen; in herinnering brengen; instigeren; jachten; jagen; jakkeren; manen; memoreren; met aandrang herinneren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opschieten; opstoken; overhaasten; poken; provoceren; rappelleren; reppen; snellen; spoeden; stimuleren; stoken; toemoedigen; uitdagen; uitlokken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
motivar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandrijven; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iemand motiveren; instigeren; losmaken; motiveren; opkrikken; opwekken; prikkelen; provoceren; stimuleren; teweegbrengen; tot iets bewegen; verleiden tot
pegarse aanjagen; aansporen; opjutten; porren aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aanbakken; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; kleven; klitten; lijmen; plakken; samenplakken; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastplakken; verneuken
promocionar aanjagen; aansporen; opjutten; porren avanceren; helpen; motiveren; promoten; vooruitschoppen
propulsar opstuwen; stuwen; voortbewegen; voortstuwen; vooruitduwen
provocar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandoen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aanrichten; aanstichten; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten tot; activeren; adviseren; bemoedigen; berokkenen; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; instigeren; jennen; koeioneren; kwellen; motiveren; narren; ontlokken; ophitsen; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; pesten; plagen; provoceren; raden; sarren; souffleren; stangen; stimuleren; suggereren; tarten; tergen; teweegbrengen; toemoedigen; treiteren; uitdagen; uitklokken; uitlokken; veroorzaken; verwekken; wegpesten; zieken
soportar aanjagen; aansporen; opjutten; porren doorleven; doormaken; doorstaan; dragen; dulden; harden; iets verduren; incasseren; ondersteunen; opvangen; schoren; schragen; steunen; stutten; uithouden; uitzingen; verdragen; verduren; verteren; volhouden
sostener aanjagen; aansporen; opjutten; porren assisteren; bijspringen; bijstaan; helpen; hooghouden; in de hoogte houden; motiveren; omhooghouden; ondersteunen; ophouden; rugsteunen; seconderen; steunen; weldoen
sujetar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aan elkaar bevestigen; afbinden; afsnoeren; beethouden; bevestigen; dragen; hoogbinden; knellen; motiveren; omhoogbinden; ondersteunen; opbinden; schoren; schragen; steunen; stutten; vastbinden; vasthouden; vastklemmen; vastknellen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
suscitar aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanleiding geven tot; aanzetten tot; instigeren; motiveren; ontlokken; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken

Wiktionary Translations for aanjagen:

aanjagen
verb
  1. angst aanjagen
  2. voortjagen
  3. vuur aanjagen

Related Translations for aanjagen