Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- aftellen:
-
Wiktionary:
- aftellen → cuenta atrás, cuenta regresiva, sustraer, arrebatar, amputar, cercenar, truncar, restar, quitar, deducir, descontar, arrancar, atrincherar
Dutch
Detailed Translations for aftellen from Dutch to Spanish
aftellen:
-
aftellen (aftelling voor lancering; aftelling)
el ir contando
-
aftellen (geld afpassen; passen)
contar; numerar; pagar en suelto; pagar con cambio; pagar la cantidad exacta-
contar verbe
-
numerar verbe
-
pagar en suelto verbe
-
pagar con cambio verbe
-
pagar la cantidad exacta verbe
-
Conjugations for aftellen:
o.t.t.
- tel af
- telt af
- telt af
- tellen af
- tellen af
- tellen af
o.v.t.
- telde af
- telde af
- telde af
- telden af
- telden af
- telden af
v.t.t.
- heb afgeteld
- hebt afgeteld
- heeft afgeteld
- hebben afgeteld
- hebben afgeteld
- hebben afgeteld
v.v.t.
- had afgeteld
- had afgeteld
- had afgeteld
- hadden afgeteld
- hadden afgeteld
- hadden afgeteld
o.t.t.t.
- zal aftellen
- zult aftellen
- zal aftellen
- zullen aftellen
- zullen aftellen
- zullen aftellen
o.v.t.t.
- zou aftellen
- zou aftellen
- zou aftellen
- zouden aftellen
- zouden aftellen
- zouden aftellen
diversen
- tel af!
- telt af!
- afgeteld
- aftellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aftellen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ir contando | aftellen; aftelling; aftelling voor lancering | afpassen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
contar | aftellen; geld afpassen; passen | babbelen; begroten; berekenen; beschrijven; erbij optellen; erbij rekenen; erbij tellen; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; mededelen; meeberekenen; meerekenen; meetellen; praten; rekenen; snateren; spreken; tellen; toevoegen; uiteenzetten; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; wauwelen; zeggen; zwammen |
numerar | aftellen; geld afpassen; passen | nummeren |
pagar con cambio | aftellen; geld afpassen; passen | afpassen |
pagar en suelto | aftellen; geld afpassen; passen | afpassen |
pagar la cantidad exacta | aftellen; geld afpassen; passen | afpassen |
Wiktionary Translations for aftellen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aftellen | → cuenta atrás; cuenta regresiva | ↔ countdown — a count backward to the time of some event |
• aftellen | → sustraer; arrebatar; amputar; cercenar; truncar; restar; quitar; deducir; descontar; arrancar; atrincherar | ↔ retrancher — Traductions à vérifier et à trier |