Dutch
Detailed Translations for beteren from Dutch to Spanish
beteren:
-
beteren (gezond worden; genezen; helen)
-
beteren (leven beteren)
mejorarse; mejorar; recuperarse; perfeccionar; curarse; reponerse; restablecerse; hacer mejor-
mejorarse verbe
-
mejorar verbe
-
recuperarse verbe
-
perfeccionar verbe
-
curarse verbe
-
reponerse verbe
-
restablecerse verbe
-
hacer mejor verbe
-
-
beteren (verbeteren; corrigeren; herstellen; bijwerken; goedmaken; repareren; herzien; renoveren)
mejorar; corregir; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar; perfeccionar-
mejorar verbe
-
corregir verbe
-
rectificar verbe
-
rehabilitar verbe
-
renovar verbe
-
reparar verbe
-
perfeccionar verbe
-
Conjugations for beteren:
o.t.t.
- beter
- betert
- betert
- beteren
- beteren
- beteren
o.v.t.
- beterde
- beterde
- beterde
- beterden
- beterden
- beterden
v.t.t.
- heb gebeterd
- hebt gebeterd
- heeft gebeterd
- hebben gebeterd
- hebben gebeterd
- hebben gebeterd
v.v.t.
- had gebeterd
- had gebeterd
- had gebeterd
- hadden gebeterd
- hadden gebeterd
- hadden gebeterd
o.t.t.t.
- zal beteren
- zult beteren
- zal beteren
- zullen beteren
- zullen beteren
- zullen beteren
o.v.t.t.
- zou beteren
- zou beteren
- zou beteren
- zouden beteren
- zouden beteren
- zouden beteren
diversen
- beter!
- betert!
- gebeterd
- beterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze