Dutch

Detailed Translations for verschil from Dutch to Spanish

verschil:

verschil [het ~] nom

  1. het verschil (onderscheid; verschillendheid)
    la diferencia; la distinción; la variedad; la divergencia; la discrepancia

Translation Matrix for verschil:

NounRelated TranslationsOther Translations
diferencia onderscheid; verschil; verschillendheid geschil; kwestie; marge; onenigheid; ruzie; schelen; speelruimte; speling; twist; verschillen
discrepancia onderscheid; verschil; verschillendheid argument; uitwijking
distinción onderscheid; verschil; verschillendheid bepaaldheid; betamelijkheid; deftigheid; distinctie; eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gedistingeerdheid; gedragenheid; gepastheid; kenteken; keurigheid; kiesheid; maken van onderscheid; merkteken; netheid; onderscheiding; onderscheidingsteken; openhartigheid; openheid; oprechtheid; ordeteken; plechtigheid; plechtstatigheid; rondborstigheid; rondheid; statigheid; voornaamheid; vormelijkheid; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
divergencia onderscheid; verschil; verschillendheid marge; schelen; speelruimte; speling; uitwijking; verschillen
variedad onderscheid; verschil; verschillendheid afwisseling; keuze; mengeling; variatie; variété; variëteit; veelsoortigheid; verandering; vermenging; verscheidenheid
ModifierRelated TranslationsOther Translations
variedad van alles

Antonyms for "verschil":


Related Definitions for "verschil":

  1. punt waarop twee mensen of dingen anders zijn1
    • er is een groot verschil tussen kopen en verkopen1

Wiktionary Translations for verschil:

verschil
noun
  1. een aspect dat bij vergelijking anders is

Cross Translation:
FromToVia
verschil diferencia difference — characteristic of something that makes it different from something else
verschil diferencia difference — quality of being different
verschil diferencia difference — arithmetic: result of a subtraction
verschil distinción DistinktionUnterscheidung
verschil diferencia Unterschied — Die Nicht-Übereinstimmung zweier Objekte bzw. Dinge
verschil diferencia différence — Objet de comparaison, de distinction d’une chose par rapport à une autre.

verschil form of verschillen:

verschillen verbe (verschil, verschilt, verschilde, verschilden, verschild)

  1. verschillen (afwijken)
  2. verschillen (uiteenlopen; variëren; veranderen; afwisselen; wisselen)
    variar; diferir
  3. verschillen (verschil maken; schelen)

Conjugations for verschillen:

o.t.t.
  1. verschil
  2. verschilt
  3. verschilt
  4. verschillen
  5. verschillen
  6. verschillen
o.v.t.
  1. verschilde
  2. verschilde
  3. verschilde
  4. verschilden
  5. verschilden
  6. verschilden
v.t.t.
  1. heb verschild
  2. hebt verschild
  3. heeft verschild
  4. hebben verschild
  5. hebben verschild
  6. hebben verschild
v.v.t.
  1. had verschild
  2. had verschild
  3. had verschild
  4. hadden verschild
  5. hadden verschild
  6. hadden verschild
o.t.t.t.
  1. zal verschillen
  2. zult verschillen
  3. zal verschillen
  4. zullen verschillen
  5. zullen verschillen
  6. zullen verschillen
o.v.t.t.
  1. zou verschillen
  2. zou verschillen
  3. zou verschillen
  4. zouden verschillen
  5. zouden verschillen
  6. zouden verschillen
diversen
  1. verschil!
  2. verschilt!
  3. verschild
  4. verschillend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verschillen [het ~] nom

  1. het verschillen (schelen)
    la diferencia; la divergencia

Translation Matrix for verschillen:

NounRelated TranslationsOther Translations
apartarse afkeren
diferencia schelen; verschillen geschil; kwestie; marge; onderscheid; onenigheid; ruzie; speelruimte; speling; twist; verschil; verschillendheid
divergencia schelen; verschillen marge; onderscheid; speelruimte; speling; uitwijking; verschil; verschillendheid
VerbRelated TranslationsOther Translations
apartarse afwijken; verschillen afkeren; afwenden; opzij gaan; opzijgaan; uitwijken; uitwijken voor iets; zich omdraaien; zwenken
desviarse de afwijken; verschillen
diferenciar schelen; verschil maken; verschillen aanschouwen; bekijken; decoreren; differentiëren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien
diferenciarse afwijken; verschillen aanschouwen; bekijken; differentiëren; een ereteken geven; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien
diferir afwijken; afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; wisselen opschorten; opschuiven; rekken; uitstellen; verdagen; verschuiven; vertragen; voor zich uitschuiven
ser diferente afwijken; schelen; verschil maken; verschillen
ser distinto afwijken; schelen; verschil maken; verschillen
variar afwisselen; schelen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschil maken; verschillen; wisselen afwisselen; herzien; veranderen; verwisselen; wijzigen

Antonyms for "verschillen":


Related Definitions for "verschillen":

  1. anders zijn dan iets of iemand1
    • hun opvattingen verschillen nogal1

Wiktionary Translations for verschillen:


Cross Translation:
FromToVia
verschillen distinguirse unterscheiden — (reflexiv) sich (von etwas/ jemandem) unterscheiden: anders sein (als etwas/ jemand)
verschillen diferir; aplazar différer — Traductions à trier suivant le sens

Related Translations for verschil