Summary
Dutch
Detailed Translations for verstrijken from Dutch to Spanish
verstrijken:
-
verstrijken (voorbijgaan; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen)
pasar; expirar; transcurrir; avanzar; declinar-
pasar verbe
-
expirar verbe
-
transcurrir verbe
-
avanzar verbe
-
declinar verbe
-
Conjugations for verstrijken:
o.t.t.
- verstrijk
- verstrijkt
- verstrijkt
- verstrijken
- verstrijken
- verstrijken
o.v.t.
- verstreek
- verstreek
- verstreek
- verstreken
- verstreken
- verstreken
v.t.t.
- ben verstreken
- bent verstreken
- is verstreken
- zijn verstreken
- zijn verstreken
- zijn verstreken
v.v.t.
- was verstreken
- was verstreken
- was verstreken
- waren verstreken
- waren verstreken
- waren verstreken
o.t.t.t.
- zal verstrijken
- zult verstrijken
- zal verstrijken
- zullen verstrijken
- zullen verstrijken
- zullen verstrijken
o.v.t.t.
- zou verstrijken
- zou verstrijken
- zou verstrijken
- zouden verstrijken
- zouden verstrijken
- zouden verstrijken
diversen
- verstrijk!
- verstrijkt!
- verstreken
- verstrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
verstrijken (vervallen)