Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- opbouw:
- opbouwen:
-
Wiktionary:
- opbouw → construcción, estructura
- opbouwen → carpintear
Dutch
Detailed Translations for opbouw from Dutch to Spanish
opbouw:
-
de opbouw (samenstelling; structuur; ordening; organisatie; systeem)
la organización; la estructura; la construcción; el sistema; la ordenación; la configuración; el orden; la compilación; la regulación; el escalafón -
de opbouw (constructie; samenstelling; structuur; opbouwen; samengesteld geheel; bouw)
Translation Matrix for opbouw:
Wiktionary Translations for opbouw:
opbouw
noun
-
constructie
- opbouw → construcción; estructura
opbouw form of opbouwen:
-
opbouwen (bouwen)
Conjugations for opbouwen:
o.t.t.
- bouw op
- bouwt op
- bouwt op
- bouwen op
- bouwen op
- bouwen op
o.v.t.
- bouwde op
- bouwde op
- bouwde op
- bouwden op
- bouwden op
- bouwden op
v.t.t.
- heb opgebouwd
- hebt opgebouwd
- heeft opgebouwd
- hebben opgebouwd
- hebben opgebouwd
- hebben opgebouwd
v.v.t.
- had opgebouwd
- had opgebouwd
- had opgebouwd
- hadden opgebouwd
- hadden opgebouwd
- hadden opgebouwd
o.t.t.t.
- zal opbouwen
- zult opbouwen
- zal opbouwen
- zullen opbouwen
- zullen opbouwen
- zullen opbouwen
o.v.t.t.
- zou opbouwen
- zou opbouwen
- zou opbouwen
- zouden opbouwen
- zouden opbouwen
- zouden opbouwen
en verder
- ben opgebouwd
- bent opgebouwd
- is opgebouwd
- zijn opgebouwd
- zijn opgebouwd
- zijn opgebouwd
diversen
- bouw op!
- bouwt op!
- opgebouwd
- opbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opbouwen (opbouw; constructie; samenstelling; structuur; samengesteld geheel; bouw)
-
opbouwen
Translation Matrix for opbouwen:
Related Definitions for "opbouwen":
Wiktionary Translations for opbouwen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opbouwen | → carpintear | ↔ charpenter — tailler, équarrir des pièces de bois.réf|1&2 |