Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. aanbevelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanbevelen from Dutch to Spanish

aanbevelen:

aanbevelen verbe (beveel aan, beveelt aan, beval aan, bevolen aan, aanbevolen)

  1. aanbevelen (iemand recommanderen; voordragen; aanraden; nomineren)
  2. aanbevelen (aanprijzen)

Conjugations for aanbevelen:

o.t.t.
  1. beveel aan
  2. beveelt aan
  3. beveelt aan
  4. bevelen aan
  5. bevelen aan
  6. bevelen aan
o.v.t.
  1. beval aan
  2. beval aan
  3. beval aan
  4. bevolen aan
  5. bevolen aan
  6. bevolen aan
v.t.t.
  1. heb aanbevolen
  2. hebt aanbevolen
  3. heeft aanbevolen
  4. hebben aanbevolen
  5. hebben aanbevolen
  6. hebben aanbevolen
v.v.t.
  1. had aanbevolen
  2. had aanbevolen
  3. had aanbevolen
  4. hadden aanbevolen
  5. hadden aanbevolen
  6. hadden aanbevolen
o.t.t.t.
  1. zal aanbevelen
  2. zult aanbevelen
  3. zal aanbevelen
  4. zullen aanbevelen
  5. zullen aanbevelen
  6. zullen aanbevelen
o.v.t.t.
  1. zou aanbevelen
  2. zou aanbevelen
  3. zou aanbevelen
  4. zouden aanbevelen
  5. zouden aanbevelen
  6. zouden aanbevelen
diversen
  1. beveel aan!
  2. beveelt aan!
  3. aanbevolen
  4. aanbevelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanbevelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
proponer poneren; stellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
nombrar aanbevelen; aanraden; iemand recommanderen; nomineren; voordragen aanmerken; aanstellen; benoemen; beroepen; bestempelen; betitelen; een naam geven; erbij zeggen; in functie aanstellen; installeren; noemen; op het oog hebben; vermelden; vernoemen
proponer aanbevelen; aanraden; iemand recommanderen; nomineren; voordragen aandragen; aanmerken; aanvoeren; adviseren; declameren; een voorstel doen; hoogdravend praten; iets aanraden; ingeven; naar voren brengen; opperen; oreren; poneren; raden; stellen; suggereren; te berde brengen; voorslaan; voorstellen
recomendar aanbevelen; aanprijzen; aanraden; iemand recommanderen; nomineren; voordragen aanprijzen; aanraden; adviseren; recommanderen; ter overweging geven; van raad dienen; voorleggen
vocear sus mercancías aanbevelen; aanprijzen

Wiktionary Translations for aanbevelen:

aanbevelen
verb
  1. over iets of iemand bij iemand (positief) vertellen en adviseren om datgene/diegene te gebruiken/in te schakelen
  2. aanprijzen
  3. toevertrouwen

Cross Translation:
FromToVia
aanbevelen abogar advocate — encourage support for
aanbevelen recomendar recommend — to commend to the favorable notice of another
aanbevelen recomendar empfehlen — (transitiv) jemanden als vorteilhaft, geeignet, zuverlässig infrage kommend benennen; jemandem anraten, sich für jemanden beziehungsweise etwas zu entscheiden
aanbevelen encomendar empfehlen — (reflexiv) geh.|, veraltend, in Höflichkeitsformeln: einen Gruß entbieten
aanbevelen abogar préconiser — rare|fr louer publiquement, vanter, prôner.
aanbevelen certificar; ensalzar; recomendar recommander — à trier