Dutch
Detailed Translations for aanroeren from Dutch to Spanish
aanroeren:
-
aanroeren (even aanraken; aanstippen)
tocar; fomentar; alterar; mencionar de paso; cobrar; rozar; interrumpir; excitar; perturbar; trastornar; desordenar; tocar un poco; rozar apenas; tocar apenas; tocar un momento-
tocar verbe
-
fomentar verbe
-
alterar verbe
-
mencionar de paso verbe
-
cobrar verbe
-
rozar verbe
-
interrumpir verbe
-
excitar verbe
-
perturbar verbe
-
trastornar verbe
-
desordenar verbe
-
tocar un poco verbe
-
rozar apenas verbe
-
tocar apenas verbe
-
tocar un momento verbe
-
Conjugations for aanroeren:
o.t.t.
- roer aan
- roert aan
- roert aan
- roeren aan
- roeren aan
- roeren aan
o.v.t.
- roerde aan
- roerde aan
- roerde aan
- roerden aan
- roerden aan
- roerden aan
v.t.t.
- heb aangeroerd
- hebt aangeroerd
- heeft aangeroerd
- hebben aangeroerd
- hebben aangeroerd
- hebben aangeroerd
v.v.t.
- had aangeroerd
- had aangeroerd
- had aangeroerd
- hadden aangeroerd
- hadden aangeroerd
- hadden aangeroerd
o.t.t.t.
- zal aanroeren
- zult aanroeren
- zal aanroeren
- zullen aanroeren
- zullen aanroeren
- zullen aanroeren
o.v.t.t.
- zou aanroeren
- zou aanroeren
- zou aanroeren
- zouden aanroeren
- zouden aanroeren
- zouden aanroeren
diversen
- roer aan!
- roert aan!
- aangeroerd
- aanroerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze