Dutch
Detailed Translations for aanstaan from Dutch to Spanish
aanstaan:
-
aanstaan (goeddunken; believen)
gustar; divertir; parecer bien; gozar; agradar; deleitarse; disfrutar; recrearse; aprobar-
gustar verbe
-
divertir verbe
-
parecer bien verbe
-
gozar verbe
-
agradar verbe
-
deleitarse verbe
-
disfrutar verbe
-
recrearse verbe
-
aprobar verbe
-
-
aanstaan (behagen; bevallen; plezieren; gelieven)
-
aanstaan (prettig vinden; bevallen; conveniëren)
-
aanstaan (in werking zijn)
estar puesto; funcionar; estar en funcionamiento-
estar puesto verbe
-
funcionar verbe
-
estar en funcionamiento verbe
-
Conjugations for aanstaan:
o.t.t.
- sta aan
- staat aan
- staat aan
- staan aan
- staan aan
- staan aan
o.v.t.
- stond aan
- stond aan
- stond aan
- stonden aan
- stonden aan
- stonden aan
v.t.t.
- heb aangestaan
- hebt aangestaan
- heeft aangestaan
- hebben aangestaan
- hebben aangestaan
- hebben aangestaan
v.v.t.
- had aangestaan
- had aangestaan
- had aangestaan
- hadden aangestaan
- hadden aangestaan
- hadden aangestaan
o.t.t.t.
- zal aanstaan
- zult aanstaan
- zal aanstaan
- zullen aanstaan
- zullen aanstaan
- zullen aanstaan
o.v.t.t.
- zou aanstaan
- zou aanstaan
- zou aanstaan
- zouden aanstaan
- zouden aanstaan
- zouden aanstaan
diversen
- sta aan!
- staat aan!
- aangestaan
- aanstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze