Dutch

Detailed Translations for aanval from Dutch to Spanish

aanval:

aanval [de ~ (m)] nom

  1. de aanval (bestorming; run; attaque; )
    el ataque; el asalto
  2. de aanval (bevlieging; opwelling; vlaag)
    la racha; el antojo; el arrebato
  3. de aanval

Translation Matrix for aanval:

NounRelated TranslationsOther Translations
antojo aanval; bevlieging; opwelling; vlaag grilligheid; luimigheid; wispelturigheid
arrebato aanval; bevlieging; opwelling; vlaag drift; driftstroom; felheid; gevoel; heftigheid; hevigheid; instinct; intensiteit; intuïtie; kracht; ontlading; plotselinge uitbarsting; voortgedreven vee
asalto aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop bankoverval; overval; straatroof
ataque aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop apoplexie; attaque; beroerte; hersenbloeding; overval; valwind
racha aanval; bevlieging; opwelling; vlaag valwind
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
vulnerabilidad de seguridad aanval beveiligingsprobleem; vatbaarheid voor aanvallen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
arrebato impulsief; in een opwelling

Related Definitions for "aanval":

  1. een poging om door woorden of geweld van iemand te winnen1
    • hij deed een aanval op stellingen van de vijand1
  2. kortdurende heftige verschijnselen van een ziekte1
    • hij kreeg een aanval van allergie1

Wiktionary Translations for aanval:

aanval
noun
  1. een poging de tegenpartij geweld aan te doen of van zijn positie te beroven

Cross Translation:
FromToVia
aanval ataque attack — attempt to cause damage or injury
aanval ataque attack — offense of a battle
aanval acometida; asalto; ataque Angriff — das Vorgehen gegen einen Gegner oder Feind
aanval entrada; acceso; acometida; agresión; ataque accès — Action, endroit, ou facilité plus ou moins grande d’accéder dans un lieu, physique ou virtuel.
aanval asalto; acometida assautattaque pour emporter de vif force une ville, une place de guerre, une position, etc.
aanval ataque attaque — propre|nocat=1 Action d'attaquer

aanvallen:

aanvallen verbe (val aan, valt aan, viel aan, vielen aan, aangevallen)

  1. aanvallen (attaqueren; overvallen; bestormen)

Conjugations for aanvallen:

o.t.t.
  1. val aan
  2. valt aan
  3. valt aan
  4. vallen aan
  5. vallen aan
  6. vallen aan
o.v.t.
  1. viel aan
  2. viel aan
  3. viel aan
  4. vielen aan
  5. vielen aan
  6. vielen aan
v.t.t.
  1. heb aangevallen
  2. hebt aangevallen
  3. heeft aangevallen
  4. hebben aangevallen
  5. hebben aangevallen
  6. hebben aangevallen
v.v.t.
  1. had aangevallen
  2. had aangevallen
  3. had aangevallen
  4. hadden aangevallen
  5. hadden aangevallen
  6. hadden aangevallen
o.t.t.t.
  1. zal aanvallen
  2. zult aanvallen
  3. zal aanvallen
  4. zullen aanvallen
  5. zullen aanvallen
  6. zullen aanvallen
o.v.t.t.
  1. zou aanvallen
  2. zou aanvallen
  3. zou aanvallen
  4. zouden aanvallen
  5. zouden aanvallen
  6. zouden aanvallen
diversen
  1. val aan!
  2. valt aan!
  3. aangevallen
  4. aanvallende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvallen [het ~] nom

  1. het aanvallen (attaqueren)
    el atacar; el acometer

aanvallen [de ~] nom, pluriel

  1. de aanvallen (attaques; beroertes)

Translation Matrix for aanvallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
acometer aanvallen; attaqueren aantasten; bekruipen; besluipen
atacar aanvallen; attaqueren aantasten; een uitval doen
ataques aanvallen; attaques; beroertes offensieven
ataques de apoplejía aanvallen; attaques; beroertes
VerbRelated TranslationsOther Translations
acometer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen doordrijven; dwingen; forceren; iemand overvallen met iets; inhakken; inhouwen; overrompelen; overvallen; verrassen
agredir aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren
asaltar aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen afstormen op; belegeren; beroven; binnenspringen; doordrijven; geweld gebruiken; iemand overvallen met iets; overrompelen; overvallen; roven; verrassen; zich aan iemand vergrijpen
atacar aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanvechten; afsluiten; belegeren; bestrijden; betwisten; dichtdoen; doordrijven; geweld gebruiken; grijpen; onteren; ontwijden; schofferen; sluiten; toedoen; toemaken; toeslaan

Antonyms for "aanvallen":


Related Definitions for "aanvallen":

  1. proberen door vechten van iemand te winnen1
    • de soldaten moesten de vijand aanvallen1

Wiktionary Translations for aanvallen:

aanvallen
verb
  1. (overgankelijk) aangrijpen

Cross Translation:
FromToVia
aanvallen atacar attack — to apply violent force
aanvallen agredir; acometer; atacar agresser — attaquer
aanvallen acometer; asaltar; saltear assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise.
aanvallen atacar; saltear; agredir; acometer; atracar attaquerassaillir par agression.

Related Translations for aanval