Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afgeschaft:
  2. afschaffen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afgeschaft from Dutch to Spanish

afgeschaft:

afgeschaft adj

  1. afgeschaft

Translation Matrix for afgeschaft:

AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
desusado afgeschaft

afschaffen:

afschaffen verbe (schaf af, schaft af, schafte af, schaften af, afgeschaft)

  1. afschaffen

Conjugations for afschaffen:

o.t.t.
  1. schaf af
  2. schaft af
  3. schaft af
  4. schaffen af
  5. schaffen af
  6. schaffen af
o.v.t.
  1. schafte af
  2. schafte af
  3. schafte af
  4. schaften af
  5. schaften af
  6. schaften af
v.t.t.
  1. heb afgeschaft
  2. hebt afgeschaft
  3. heeft afgeschaft
  4. hebben afgeschaft
  5. hebben afgeschaft
  6. hebben afgeschaft
v.v.t.
  1. had afgeschaft
  2. had afgeschaft
  3. had afgeschaft
  4. hadden afgeschaft
  5. hadden afgeschaft
  6. hadden afgeschaft
o.t.t.t.
  1. zal afschaffen
  2. zult afschaffen
  3. zal afschaffen
  4. zullen afschaffen
  5. zullen afschaffen
  6. zullen afschaffen
o.v.t.t.
  1. zou afschaffen
  2. zou afschaffen
  3. zou afschaffen
  4. zouden afschaffen
  5. zouden afschaffen
  6. zouden afschaffen
diversen
  1. schaf af!
  2. schaft af!
  3. afgeschaft
  4. afschaffende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afschaffen [znw.] nom

  1. afschaffen (uit de dienst ontslaan; ontslaan; afdanken)
    el despedir

Translation Matrix for afschaffen:

NounRelated TranslationsOther Translations
despedir afdanken; afschaffen; ontslaan; uit de dienst ontslaan aftreding
VerbRelated TranslationsOther Translations
abolir afschaffen
desechar afschaffen aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; ecarteren; eruit gooien; van zijn positie verdrijven; weggooien; wegsmijten
deshacerse de afschaffen afscheiden; afstoten; afvoeren; bergen; eraf duwen; lozen; ontdoen; opruimen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen; van de hand doen; zich van iets ontdoen
despedir aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; afwijzen; congé geven; declameren; dwingen ontslag te nemen; ecarteren; eruit gooien; hoogdravend praten; opsturen; oreren; posten; sturen; toezenden; uitwuiven; van zijn positie verdrijven; verzenden; wegsturen; wegzenden; weigeren
despedir a afschaffen
suprimir afschaffen iemand van de plaats dringen; laten uitvallen; opdoeken; opheffen; te niet doen; verdringen

Wiktionary Translations for afschaffen:

afschaffen
verb
  1. tot een einde brengen

Cross Translation:
FromToVia
afschaffen suprimir; abolir; abrogar; quitar abolish — to end a law
afschaffen abrogar; derogar abrogate — to annul by an authoritative act
afschaffen derogar repeal — to cancel
afschaffen abolir abolirmettre hors d’usage, réduire à néant.
afschaffen anular; cancelar; abolir; contramandar annulerrendre nul.
afschaffen anular; contramandar; liquidar; eliminar; exterminar supprimer — Traductions à trier suivant le sens
afschaffen arrebatar; eliminar ôtertirer une chose de la place où elle est. Se dit aussi en parlant des personnes et des animaux.