Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- afgezet:
-
afzetten:
- engañar; defraudar; dar el pego; timar; embaucar; estafar; joder; mentir; tomar el pelo; frangollar; hacer mal; sacar; cerrar; definir; abrir; apear; deslindar; levantar; apagar; elaborar; delimitar; demarcar; colocar; amanecer; acotar; cercar; dar salida; alzar; depositar; desconectar; enredar; proyectar; camelar; derrocar; acorralar; desalojar; formular; destituir; perfilar; mancharse; ensuciarse; destronar; amañar; desahuciar; clarecer; clarear; chapucear; amputar; amover; sablear; apoyarse en; atrabancar; embarullar; socaliñar; agrandarse; chafallar; emporcarse; hacer una mala jugada; dar un sablazo; robar con engaño; pegarle a una persona; bordear; dejar; dejar salir; llevar hasta; hacer bajar; dejar bajar; parar; desenchufar; quedar defraudado
- amputar; quitar; extirpar
- Wiktionary:
Dutch
Detailed Translations for afgezet from Dutch to Spanish
afgezet:
-
afgezet
Translation Matrix for afgezet:
Verb | Related Translations | Other Translations |
dejado | opzijzetten | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
acotado | afgezet | |
amputado | afgezet | |
cerrado | afgezet | afgesloten; dicht; dicht opeen; dicht zijn; geheimzinnig; geloken; gereserveerd; gesloten; ingetogen; koel; onbuigzaam; onverzettelijk; op slot; sluitend; stijfkoppig; stug; taai; terughoudend; terughoudende; toe |
colocado | afgezet | geboeid; gefascineerd; gelegd; geïntrigeerd; opgelegd; opgezet dier |
dejado | afgezet | afgezonderd; desolaat; eenzaam; flodderig; gestopt; nonchalant; opgehouden; slobberig; slodderig; uitgescheiden; verlaten |
timado | afgezet | |
vendido | afgezet | uitverkocht; verkocht; volgeboekt |
afgezet form of afzetten:
-
afzetten (besodemieteren; misleiden; bedriegen; zwendelen; oplichten; beduvelen; belazeren; bedonderen)
-
afzetten (bedotten; tillen)
engañar; joder; estafar; mentir; tomar el pelo; frangollar; hacer mal-
engañar verbe
-
joder verbe
-
estafar verbe
-
mentir verbe
-
tomar el pelo verbe
-
frangollar verbe
-
hacer mal verbe
-
-
afzetten
-
afzetten (afpalen; begrenzen; afbakenen; omlijnen)
cerrar; definir; abrir; apear; deslindar; levantar; apagar; elaborar; delimitar; demarcar; colocar; amanecer; acotar; cercar; dar salida; mentir; alzar; depositar; desconectar; enredar; proyectar; camelar; estafar; derrocar; acorralar; desalojar; formular; destituir; perfilar; mancharse; ensuciarse; timar; destronar; embaucar; tomar el pelo; amañar; desahuciar; clarecer; clarear; chapucear; amputar; amover; sablear; apoyarse en; frangollar; atrabancar; embarullar; socaliñar; agrandarse; hacer mal; chafallar; emporcarse; hacer una mala jugada; dar un sablazo; robar con engaño; pegarle a una persona-
cerrar verbe
-
definir verbe
-
abrir verbe
-
apear verbe
-
deslindar verbe
-
levantar verbe
-
apagar verbe
-
elaborar verbe
-
delimitar verbe
-
demarcar verbe
-
colocar verbe
-
amanecer verbe
-
acotar verbe
-
cercar verbe
-
dar salida verbe
-
mentir verbe
-
alzar verbe
-
depositar verbe
-
desconectar verbe
-
enredar verbe
-
proyectar verbe
-
camelar verbe
-
estafar verbe
-
derrocar verbe
-
acorralar verbe
-
desalojar verbe
-
formular verbe
-
destituir verbe
-
perfilar verbe
-
mancharse verbe
-
ensuciarse verbe
-
timar verbe
-
destronar verbe
-
embaucar verbe
-
tomar el pelo verbe
-
amañar verbe
-
desahuciar verbe
-
clarecer verbe
-
clarear verbe
-
chapucear verbe
-
amputar verbe
-
amover verbe
-
sablear verbe
-
apoyarse en verbe
-
frangollar verbe
-
atrabancar verbe
-
embarullar verbe
-
socaliñar verbe
-
agrandarse verbe
-
hacer mal verbe
-
chafallar verbe
-
emporcarse verbe
-
hacer una mala jugada verbe
-
dar un sablazo verbe
-
robar con engaño verbe
-
pegarle a una persona verbe
-
-
afzetten (omranden)
cercar; amanecer; alzar; acotar; destituir; bordear; apear; amañar; apoyarse en; atrabancar; dar salida; emporcarse-
cercar verbe
-
amanecer verbe
-
alzar verbe
-
acotar verbe
-
destituir verbe
-
bordear verbe
-
apear verbe
-
amañar verbe
-
apoyarse en verbe
-
atrabancar verbe
-
dar salida verbe
-
emporcarse verbe
-
-
afzetten (ergens loslaten; droppen)
-
afzetten (laten uitstappen)
dejar; dejar salir; depositar; dar salida; llevar hasta; hacer bajar; dejar bajar-
dejar verbe
-
dejar salir verbe
-
depositar verbe
-
dar salida verbe
-
llevar hasta verbe
-
hacer bajar verbe
-
dejar bajar verbe
-
-
afzetten (stilzetten; stoppen; tot stilstand brengen)
-
afzetten (uitschakelen; uitmaken; uitzetten; uitdoen)
-
afzetten (amputeren)
amputar; desconectar; derrocar; destituir; destronar-
amputar verbe
-
desconectar verbe
-
derrocar verbe
-
destituir verbe
-
destronar verbe
-
-
afzetten (bedrogen worden; oplichten; flessen)
Conjugations for afzetten:
o.t.t.
- zet af
- zet af
- zet af
- zetten af
- zetten af
- zetten af
o.v.t.
- zette af
- zette af
- zette af
- zetten af
- zetten af
- zetten af
v.t.t.
- heb afgezet
- hebt afgezet
- heeft afgezet
- hebben afgezet
- hebben afgezet
- hebben afgezet
v.v.t.
- had afgezet
- had afgezet
- had afgezet
- hadden afgezet
- hadden afgezet
- hadden afgezet
o.t.t.t.
- zal afzetten
- zult afzetten
- zal afzetten
- zullen afzetten
- zullen afzetten
- zullen afzetten
o.v.t.t.
- zou afzetten
- zou afzetten
- zou afzetten
- zouden afzetten
- zouden afzetten
- zouden afzetten
diversen
- zet af!
- zet af!
- afgezet
- afzettende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afzetten:
Related Words for "afzetten":
Wiktionary Translations for afzetten:
afzetten
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afzetten | → amputar | ↔ amputate — To surgically remove a body part |
• afzetten | → amputar | ↔ amputer — chir|fr enlever, à l’aide d’instruments tranchants, un membre, une partie du corps. |
• afzetten | → remover; quitar | ↔ enlever — Déplacer vers le haut. |
• afzetten | → guarnecer | ↔ garnir — militaire|fr armer, munir un dispositif de défense d'éléments ou de troupes nécessaires à sa défense, à sa protection. |