Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afhangen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afhangen from Dutch to Spanish

afhangen:

afhangen verbe (hang af, hangt af, hing af, hingen af, afgehangen)

  1. afhangen (hangen)

Conjugations for afhangen:

o.t.t.
  1. hang af
  2. hangt af
  3. hangt af
  4. hangen af
  5. hangen af
  6. hangen af
o.v.t.
  1. hing af
  2. hing af
  3. hing af
  4. hingen af
  5. hingen af
  6. hingen af
v.t.t.
  1. heb afgehangen
  2. hebt afgehangen
  3. heeft afgehangen
  4. hebben afgehangen
  5. hebben afgehangen
  6. hebben afgehangen
v.v.t.
  1. had afgehangen
  2. had afgehangen
  3. had afgehangen
  4. hadden afgehangen
  5. hadden afgehangen
  6. hadden afgehangen
o.t.t.t.
  1. zal afhangen
  2. zult afhangen
  3. zal afhangen
  4. zullen afhangen
  5. zullen afhangen
  6. zullen afhangen
o.v.t.t.
  1. zou afhangen
  2. zou afhangen
  3. zou afhangen
  4. zouden afhangen
  5. zouden afhangen
  6. zouden afhangen
diversen
  1. hang af!
  2. hangt af!
  3. afgehangen
  4. afhangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afhangen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
depender de afhangen; hangen

Related Definitions for "afhangen":

  1. erdoor bepaald worden1
    • of we op vakantie gaan hangt af van het weer1

Wiktionary Translations for afhangen:

afhangen
verb
  1. ~ van: naargelang iets verandert mee veranderen

Cross Translation:
FromToVia
afhangen depender dépendredétacher une chose de l’endroit où elle pendre.

Related Translations for afhangen