Dutch
Detailed Translations for afkijken from Dutch to Spanish
afkijken:
-
afkijken (spieken)
terminar; hacer huelga; ponerse en huelga; parar; abandonar-
terminar verbe
-
hacer huelga verbe
-
ponerse en huelga verbe
-
parar verbe
-
abandonar verbe
-
Conjugations for afkijken:
o.t.t.
- kijk af
- kijkt af
- kijkt af
- kijken af
- kijken af
- kijken af
o.v.t.
- keek af
- keek af
- keek af
- keken af
- keken af
- keken af
v.t.t.
- heb afgekeken
- hebt afgekeken
- heeft afgekeken
- hebben afgekeken
- hebben afgekeken
- hebben afgekeken
v.v.t.
- had afgekeken
- had afgekeken
- had afgekeken
- hadden afgekeken
- hadden afgekeken
- hadden afgekeken
o.t.t.t.
- zal afkijken
- zult afkijken
- zal afkijken
- zullen afkijken
- zullen afkijken
- zullen afkijken
o.v.t.t.
- zou afkijken
- zou afkijken
- zou afkijken
- zouden afkijken
- zouden afkijken
- zouden afkijken
diversen
- kijk af!
- kijkt af!
- afgekeken
- afkijkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afkijken (spieken; overschrijven; overkalken)