Dutch

Detailed Translations for afknappen from Dutch to Spanish

afknappen:

Conjugations for afknappen:

o.t.t.
  1. knap af
  2. knapt af
  3. knapt af
  4. knappen af
  5. knappen af
  6. knappen af
o.v.t.
  1. knapte af
  2. knapte af
  3. knapte af
  4. knapten af
  5. knapten af
  6. knapten af
v.t.t.
  1. ben afgeknapt
  2. bent afgeknapt
  3. is afgeknapt
  4. zijn afgeknapt
  5. zijn afgeknapt
  6. zijn afgeknapt
v.v.t.
  1. was afgeknapt
  2. was afgeknapt
  3. was afgeknapt
  4. waren afgeknapt
  5. waren afgeknapt
  6. waren afgeknapt
o.t.t.t.
  1. zal afknappen
  2. zult afknappen
  3. zal afknappen
  4. zullen afknappen
  5. zullen afknappen
  6. zullen afknappen
o.v.t.t.
  1. zou afknappen
  2. zou afknappen
  3. zou afknappen
  4. zouden afknappen
  5. zouden afknappen
  6. zouden afknappen
diversen
  1. knap af!
  2. knapt af!
  3. afgeknapt
  4. afknappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afknappen:

NounRelated TranslationsOther Translations
derrumbarse tuimelen; vallen
fracasar aandrijven; aanspoelen; stranden
hundirse inzakken; kelderen; sterk in waarde dalen; terugvallen; wegzakken
vencer verstrijken; vervallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
arruinarse afknappen; er vanaf breken ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan
caer en ruina afknappen; er vanaf breken bouwvallig worden; in elkaar storten; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; vervallen
caerse afknappen; er vanaf breken buitelen; doordringen; duikelen; eraf vallen; imploderen; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; inzakken; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerstorten; neervallen; omgooien; omkiepen; omkieperen; omlaagstorten; omlaagvallen; omvergooien; omverwerpen; omwerpen; op de grond vallen; penetreren; sterk afnemen; teruglopen; vallen
decaer afknappen; er vanaf breken achteruitgaan; afnemen; declineren; in elkaar storten; minder worden; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; verloederen; verslonzen; vervallen
derrumbarse afknappen; er vanaf breken begeven; bezwijken; doen neerstorten; doordringen; flippen; imploderen; in elkaar storten; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; inzakken; kelderen; neerploffen; neerstorten; omlaagstorten; ondergaan; penetreren; ploffen; sterk afnemen; sterk in waarde dalen; te gronde gaan; ten gronde gaan; teruglopen; vallen; vergaan; verkommeren; vervallen; zakken
desilusionar afknappen; er vanaf breken afvallen; benadelen; desillusioneren; duperen; frustreren; laten zakken; ontgoochelen; tegenvallen; teleurstellen
estropearse afknappen; er vanaf breken aantasten; aanvreten; afrotten; bederven; beschadigen; buiten gebruik raken
fliparse afknappen; er vanaf breken begeven; flippen
fracasar afknappen; er vanaf breken afgaan; begeven; falen; flippen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; mistasten; onderuitgaan; op zijn bek gaan; stranden; ten onder gaan; ten val komen; vallen; vergaan; verkeerd lopen
hundirse afknappen; er vanaf breken afkoelen; bekoelen; doorbuigen; doorleven; doorstaan; doorzakken; gaan hangen; ineenzakken; ineenzijgen; inzakken; kelderen; koel worden; luwen; naar de vijand overlopen; omlaagstorten; sterk afnemen; teruglopen; tot bedaren komen; uitwoeden; uitzakken; vallen; verdragen; verduren; verflauwen; vergaan; verkommeren; verteren; vervallen; verzakken; wegsterven; wegzakken; zakken; zakken in; zich storten
llevarse un chasco afknappen; er vanaf breken begeven; flippen
llevarse un corte afknappen; er vanaf breken begeven; flippen
malograrse afknappen; er vanaf breken onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
quedar desengañado afknappen; er vanaf breken
quedar eliminado afknappen; er vanaf breken afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; eruitstappen; opgeven; ophouden; stoppen
quedar sin efecto afknappen; er vanaf breken
salir fallido afknappen; er vanaf breken afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; onderuitgaan; op zijn bek gaan; stranden; ten val komen; vallen; verkeerd lopen
salir mal afknappen; er vanaf breken afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; onderuitgaan; op zijn bek gaan; stranden; ten val komen; vallen; verkeerd lopen
tener un mal viaje afknappen; er vanaf breken
vencer afknappen; er vanaf breken achteruitgaan; afnemen; afsluiten; begeven; beslissen; besluiten; beëindigen; de overwinning behalen; declineren; een einde maken aan; eindigen; flippen; minder worden; onder gezag brengen; onderwerpen; ophouden; overwinnen; rangschikken naar ouderdom; stoppen; te boven komen; verslaan; winnen; zegevieren