Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afschuimen:


Dutch

Detailed Translations for afschuimen from Dutch to Spanish

afschuimen:

afschuimen verbe (schuim af, schuimt af, schuimde af, schuimden af, afgeschuimd)

  1. afschuimen (afromen; afspanen)

Conjugations for afschuimen:

o.t.t.
  1. schuim af
  2. schuimt af
  3. schuimt af
  4. schuimen af
  5. schuimen af
  6. schuimen af
o.v.t.
  1. schuimde af
  2. schuimde af
  3. schuimde af
  4. schuimden af
  5. schuimden af
  6. schuimden af
v.t.t.
  1. heb afgeschuimd
  2. hebt afgeschuimd
  3. heeft afgeschuimd
  4. hebben afgeschuimd
  5. hebben afgeschuimd
  6. hebben afgeschuimd
v.v.t.
  1. had afgeschuimd
  2. had afgeschuimd
  3. had afgeschuimd
  4. hadden afgeschuimd
  5. hadden afgeschuimd
  6. hadden afgeschuimd
o.t.t.t.
  1. zal afschuimen
  2. zult afschuimen
  3. zal afschuimen
  4. zullen afschuimen
  5. zullen afschuimen
  6. zullen afschuimen
o.v.t.t.
  1. zou afschuimen
  2. zou afschuimen
  3. zou afschuimen
  4. zouden afschuimen
  5. zouden afschuimen
  6. zouden afschuimen
diversen
  1. schuim af!
  2. schuimt af!
  3. afgeschuimd
  4. afschuimende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afschuimen [znw.] nom

  1. afschuimen (afromen; afspanen)
    el descremar; el desnatar

Translation Matrix for afschuimen:

NounRelated TranslationsOther Translations
descremar afromen; afschuimen; afspanen
desnatar afromen; afschuimen; afspanen
VerbRelated TranslationsOther Translations
descremar afromen; afschuimen; afspanen
desespumar afromen; afschuimen; afspanen
desnatar afromen; afschuimen; afspanen