Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afsterven:


Dutch

Detailed Translations for afsterven from Dutch to Spanish

afsterven:

afsterven [znw.] nom

  1. afsterven (tenietgaan)
    el desaparecer

afsterven verbe (sterf af, sterft af, stierf af, stierven af, afgestorven)

  1. afsterven (uitsterven; sterven; ophouden)

Conjugations for afsterven:

o.t.t.
  1. sterf af
  2. sterft af
  3. sterft af
  4. sterven af
  5. sterven af
  6. sterven af
o.v.t.
  1. stierf af
  2. stierf af
  3. stierf af
  4. stierven af
  5. stierven af
  6. stierven af
v.t.t.
  1. ben afgestorven
  2. bent afgestorven
  3. is afgestorven
  4. zijn afgestorven
  5. zijn afgestorven
  6. zijn afgestorven
v.v.t.
  1. was afgestorven
  2. was afgestorven
  3. was afgestorven
  4. waren afgestorven
  5. waren afgestorven
  6. waren afgestorven
o.t.t.t.
  1. zal afsterven
  2. zult afsterven
  3. zal afsterven
  4. zullen afsterven
  5. zullen afsterven
  6. zullen afsterven
o.v.t.t.
  1. zou afsterven
  2. zou afsterven
  3. zou afsterven
  4. zouden afsterven
  5. zouden afsterven
  6. zouden afsterven
diversen
  1. sterf af!
  2. sterft af!
  3. afgestorven
  4. afstervende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afsterven:

NounRelated TranslationsOther Translations
desaparecer afsterven; tenietgaan uitvallen; wegvallen
extinguirse uitsterven
VerbRelated TranslationsOther Translations
desaparecer aanrekenen; aanwrijven; achteruitgaan; afnemen; bezwijken; declineren; doodgaan; doorleven; doorstaan; heengaan; iemand iets verwijten; inslapen; kwalijk nemen; minder worden; missen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdragen; verduren; verdwijnen; verhuizen; verkassen; vermissen; verteren; wegvallen
extinguirse afsterven; ophouden; sterven; uitsterven afsluiten; bedaren; beëindigen; breken; doodgaan; doven; een einde maken aan; eindigen; kalmeren; kapot gaan; kapotgaan; omkomen; ophouden; overlijden; smoren; sneuvelen; sterven; stoppen; stuk gaan; sussen; tot kalmte manen; uitblussen; uitdoven