Dutch
Detailed Translations for aftakken from Dutch to Spanish
aftakken:
-
aftakken (vertakken)
desviar; ramificarse; dividirse; separarse-
desviar verbe
-
ramificarse verbe
-
dividirse verbe
-
separarse verbe
-
Conjugations for aftakken:
o.t.t.
- tak af
- takt af
- takt af
- takken af
- takken af
- takken af
o.v.t.
- takte af
- takte af
- takte af
- takten af
- takten af
- takten af
v.t.t.
- heb afgetakt
- hebt afgetakt
- heeft afgetakt
- hebben afgetakt
- hebben afgetakt
- hebben afgetakt
v.v.t.
- had afgetakt
- had afgetakt
- had afgetakt
- hadden afgetakt
- hadden afgetakt
- hadden afgetakt
o.t.t.t.
- zal aftakken
- zult aftakken
- zal aftakken
- zullen aftakken
- zullen aftakken
- zullen aftakken
o.v.t.t.
- zou aftakken
- zou aftakken
- zou aftakken
- zouden aftakken
- zouden aftakken
- zouden aftakken
diversen
- tak af!
- takt af!
- afgetakt
- aftakkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aftakken (vertakken)
Translation Matrix for aftakken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bifurcación | aftakken; vertakken | aftakking; driesprong; opsplitsing; splitsing; tweesprong; vertakking; wegsplitsing; zijtak |
ramal | aftakken; vertakken | boogstreng; knot; streng garen; touw; wisselspoor; zijspoor |
ramificación | aftakken; vertakken | afdeling; aftakking; deelsoort; departement; detachement; driesprong; sectie; splitsing; tak; vertakking; wegsplitsing; zijtak |
Verb | Related Translations | Other Translations |
desviar | aftakken; vertakken | afkeren; afwenden; afweren; doorverbinden; omleggen; omleiden; pareren; weren |
dividirse | aftakken; vertakken | |
ramificarse | aftakken; vertakken | |
separarse | aftakken; vertakken | afscheiden; afsplitsen; afzonderen; hakken; in stukken hakken; scheiden; separeren; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar stuiven; uit elkaar vliegen; uiteengaan; uiteenhalen; uiteenstuiven; uiteenvliegen; van elkaar gaan |
Not Specified | Related Translations | Other Translations |
ramificación | vertakking |