Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. afzweren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afzwoer from Dutch to Spanish

afzweren:

afzweren verbe (zweer af, zweert af, zwoer af, zwoeren af, afgezworen)

  1. afzweren

Conjugations for afzweren:

o.t.t.
  1. zweer af
  2. zweert af
  3. zweert af
  4. zweren af
  5. zweren af
  6. zweren af
o.v.t.
  1. zwoer af
  2. zwoer af
  3. zwoer af
  4. zwoeren af
  5. zwoeren af
  6. zwoeren af
v.t.t.
  1. heb afgezworen
  2. hebt afgezworen
  3. heeft afgezworen
  4. hebben afgezworen
  5. hebben afgezworen
  6. hebben afgezworen
v.v.t.
  1. had afgezworen
  2. had afgezworen
  3. had afgezworen
  4. hadden afgezworen
  5. hadden afgezworen
  6. hadden afgezworen
o.t.t.t.
  1. zal afzweren
  2. zult afzweren
  3. zal afzweren
  4. zullen afzweren
  5. zullen afzweren
  6. zullen afzweren
o.v.t.t.
  1. zou afzweren
  2. zou afzweren
  3. zou afzweren
  4. zouden afzweren
  5. zouden afzweren
  6. zouden afzweren
diversen
  1. zweer af!
  2. zweert af!
  3. afgezworen
  4. afzwerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afzweren:

NounRelated TranslationsOther Translations
abjurar verloochening
VerbRelated TranslationsOther Translations
abjurar afzweren logenstraffen; loochenen; verloochenen; verstoten; verzaken
renunciar a afzweren afkeuren; afstemmen; afwijzen; ermee uitscheiden; inschrijven; opgeven; ophouden; overleveren; staken; stoppen; uitscheiden; verstoten; verwerpen

Wiktionary Translations for afzweren:

afzweren
verb
  1. (overgankelijk) bij ede verklaren dat men niet langer bereid is iets of iemand te dienen