Dutch

Detailed Translations for beknotten from Dutch to Spanish

beknotten:

beknotten verbe (beknot, beknotte, beknotten, beknot)

  1. beknotten (beperken)
  2. beknotten (inperken)

Conjugations for beknotten:

o.t.t.
  1. beknot
  2. beknot
  3. beknot
  4. beknotten
  5. beknotten
  6. beknotten
o.v.t.
  1. beknotte
  2. beknotte
  3. beknotte
  4. beknotten
  5. beknotten
  6. beknotten
v.t.t.
  1. heb beknot
  2. hebt beknot
  3. heeft beknot
  4. hebben beknot
  5. hebben beknot
  6. hebben beknot
v.v.t.
  1. had beknot
  2. had beknot
  3. had beknot
  4. hadden beknot
  5. hadden beknot
  6. hadden beknot
o.t.t.t.
  1. zal beknotten
  2. zult beknotten
  3. zal beknotten
  4. zullen beknotten
  5. zullen beknotten
  6. zullen beknotten
o.v.t.t.
  1. zou beknotten
  2. zou beknotten
  3. zou beknotten
  4. zouden beknotten
  5. zouden beknotten
  6. zouden beknotten
diversen
  1. beknot!
  2. beknot!
  3. beknot
  4. beknottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beknotten:

NounRelated TranslationsOther Translations
cerrar dichtdoen; dichtdraaien
colocar neerzetten
depositar neerzetten
VerbRelated TranslationsOther Translations
acorralar beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; beperken; bijsluiten; bijvoegen; indammen; inkapselen; inperken; insluiten; limiteren; omlijnen; omsingelen; omsluiten; omvatten; toevoegen
acotar beknotten; beperken aannemen; aanvaarden; accepteren; afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden
apear beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; neppen; omlijnen; omranden
cercar beknotten; beperken afbakenen; afdekken; afpalen; afschermen; afschutten; afzetten; begrenzen; beschermen; beschutten; insluiten; neppen; omcirkelen; omleggen; omlijnen; omranden; omsingelen; omsluiten
cercenar beknotten; beperken
cerrar beknotten; beperken aantrekken; afbakenen; afgrendelen; afpalen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; borgen; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichttrekken; dichtvallen; dichtwerpen; grendelen; kloppen; locken; omlijnen; op slot doen; op slot zetten; schutten; seponeren; sluiten; stoppen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; toevallen; uitdoen; uitdraaien; vergrendelen; zich sluiten
colocar beknotten; beperken aanbinden; aanknopen; afbakenen; afpalen; afzetten; beginnen; begrenzen; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichtbinden; ergens aan bevestigen; inrichten; installeren; leggen; neerleggen; neerzetten; neppen; omlijnen; onderuit halen; plaats toekennen; plaatsen; posten; posteren; situeren; stationeren; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verneuken; verzekeren; wegleggen; zetten; zich afspelen
depositar beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; betrappen; bewaren; bijstorten; bijzetten; deponeren; geld overmaken; inleggen; invoegen; laten uitstappen; leggen; neerleggen; neerzetten; omlijnen; op rekening storten; opslaan; overboeken; overschrijven; overzenden; plaatsen; seponeren; snappen; stationeren; storten; tussenleggen; verneuken; wegleggen; zetten
derrocar beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afsmijten; afwerpen; afzetten; amputeren; begrenzen; omduwen; omgooien; omkiepen; omkieperen; omlijnen; omstoten; omvergooien; omverstoten; omverwerpen; omwerpen
deslindar beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
destituir beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; omlijnen; omranden; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; sturen; toezenden; uitsturen; verneuken; verzenden; wegsturen; wegzenden
destronar beknotten; beperken afbakenen; afpalen; afzetten; amputeren; begrenzen; neppen; omlijnen; onttronen; verneuken
encerrar beknotten; beperken aanhouden; afdekken; afschermen; afschutten; arresteren; beperken; beschermen; beschutten; bijsluiten; bijvoegen; dicht maken; gevangennemen; in elkaar grijpen; in hechtenis nemen; indammen; ineengrijpen; ineensluiten; inkapselen; inperken; inrekenen; insluiten; limiteren; omgeven; omringen; omsingelen; omsluiten; omvatten; opbergen; oppakken; opsluiten; toevoegen; vastzetten; vatten; wegbergen; wegsluiten
estafar beknotten; beperken aanpakken; afbakenen; afpalen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; begoochelen; begrenzen; belazeren; besodemieteren; foppen; grijpen; in de maling nemen; misleiden; neppen; omlijnen; oplichten; te pakken nemen; tillen; vastgrijpen; vastnemen; vastpakken; vatten; verneuken; voor de gek houden; zwendelen
limitar beknotten; beperken; inperken afgrenzen; begrenzen; beperken; bijsluiten; bijvoegen; grenzen; grenzen aan; indammen; inkapselen; inperken; insluiten; limiteren; toevoegen; van grenzen voorzien
recortar beknotten; beperken; inperken achteruitgaan; afnemen; bijknippen; bijsnijden; bomen kappen; coifferen; declineren; een beetje knippen; hakken; houwen; kappen; kleiner maken; knippen; minder worden; minimaliseren; omhakken; uitknippen; vellen; verkleinen; wegsnijden
reducir beknotten; beperken achteruitgaan; afbreuk doen aan; afnemen; afprijzen; benadelen; beperken; declineren; herleiden; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; neerleggen; onderuit halen; reduceren; schaden; slinken; terugdraaien; terugdrijven; terugdringen; terugschroeven; terugvoeren; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen
truncar beknotten; inperken
vallar beknotten; beperken

Wiktionary Translations for beknotten:


Cross Translation:
FromToVia
beknotten truncar curtail — to cut short an animal's tail
beknotten limitar curtail — to limit or restrict
beknotten limitar; restringir limiter — Servir de ligne de démarcation à un terrain, à un pays.