Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. belanden:


Dutch

Detailed Translations for belanden from Dutch to Spanish

belanden:

belanden verbe (beland, belandt, belandde, belandden, beland)

  1. belanden (terechtkomen; geraken; verzeilen)

Conjugations for belanden:

o.t.t.
  1. beland
  2. belandt
  3. belandt
  4. belanden
  5. belanden
  6. belanden
o.v.t.
  1. belandde
  2. belandde
  3. belandde
  4. belandden
  5. belandden
  6. belandden
v.t.t.
  1. ben beland
  2. bent beland
  3. is beland
  4. zijn beland
  5. zijn beland
  6. zijn beland
v.v.t.
  1. was beland
  2. was beland
  3. was beland
  4. waren beland
  5. waren beland
  6. waren beland
o.t.t.t.
  1. zal belanden
  2. zult belanden
  3. zal belanden
  4. zullen belanden
  5. zullen belanden
  6. zullen belanden
o.v.t.t.
  1. zou belanden
  2. zou belanden
  3. zou belanden
  4. zouden belanden
  5. zouden belanden
  6. zouden belanden
diversen
  1. beland!
  2. belandt!
  3. beland
  4. belandend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for belanden:

NounRelated TranslationsOther Translations
acabar afmaken; afwerken
salir heengaan; vertrekken; weggaan
VerbRelated TranslationsOther Translations
acabar belanden; geraken; terechtkomen; verzeilen afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; figureren; klaarkrijgen; klaarmaken; ledigen; leegdrinken; leegmaken; opdrinken; opgebruiken; ophouden; opkrijgen; opmaken; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; volbrengen; volmaken; voltooien
ir a parar belanden; geraken; terechtkomen; verzeilen
llegar belanden; geraken; terechtkomen; verzeilen aankomen; afsluiten; arriveren; betreden; beëindigen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; een einde maken aan; eindigen; finishen; geraken; ingaan; landen; neerkomen; op de grond komen; ophouden; stoppen; terecht komen; terechtkomen; uithebben; uitkrijgen
resultar belanden; geraken; terechtkomen; verzeilen aan het licht komen; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; deugen; geschikt zijn; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; passen; passend zijn; uitbotten; uitkomen; uitlopen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen; voortkomen uit
salir belanden; geraken; terechtkomen; verzeilen afhaken; afreizen; afsluiten; afvallen; afzeggen; afzien van; bewaarheid worden; blijken; conveniëren; de hort op gaan; de plaat poetsen; deugen; eruit gaan; eruitgaan; eruitstappen; ervandoor gaan; extraheren; gaan; geschikt zijn; heengaan; hem smeren; loskomen; loskrijgen; losmaken; lostornen; naar de vijand overlopen; ontglippen; ontkomen; ontslagen worden; ontsnappen aan; ontvluchten; op vrije voeten gesteld worden; opbreken; opgeven; ophouden; opstappen; passen; passend zijn; reizen; rondreizen; smeren; stappen; stoppen; tornen; trekken; uitgaan; uithalen; uitkomen; uitrijden; uitstappen; uittrekken; verdwijnen; verlaten; vertrekken; verwijderen; vluchten; vooraan staan; vooruitspringen; vooruitsteken; vrijkomen; weggaan; wegkomen; weglopen; wegreizen; wegrennen; wegtrekken; zich uit de voeten maken; zich vrijmaken; zwerven
venir a parar belanden; geraken; terechtkomen; verzeilen
OtherRelated TranslationsOther Translations
salir uitkomen; uitstromen