Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. beslissen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for beslissen from Dutch to Spanish

beslissen:

beslissen verbe (beslis, beslist, besliste, beslisten, beslist)

  1. beslissen (besluiten)

Conjugations for beslissen:

o.t.t.
  1. beslis
  2. beslist
  3. beslist
  4. beslissen
  5. beslissen
  6. beslissen
o.v.t.
  1. besliste
  2. besliste
  3. besliste
  4. beslisten
  5. beslisten
  6. beslisten
v.t.t.
  1. heb beslist
  2. hebt beslist
  3. heeft beslist
  4. hebben beslist
  5. hebben beslist
  6. hebben beslist
v.v.t.
  1. had beslist
  2. had beslist
  3. had beslist
  4. hadden beslist
  5. hadden beslist
  6. hadden beslist
o.t.t.t.
  1. zal beslissen
  2. zult beslissen
  3. zal beslissen
  4. zullen beslissen
  5. zullen beslissen
  6. zullen beslissen
o.v.t.t.
  1. zou beslissen
  2. zou beslissen
  3. zou beslissen
  4. zouden beslissen
  5. zouden beslissen
  6. zouden beslissen
diversen
  1. beslis!
  2. beslist!
  3. beslist
  4. beslissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for beslissen:

NounRelated TranslationsOther Translations
caducar verstrijken; vervallen
resolver verhelpen
terminar afmaken; afwerken; afwikkelen; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken; zaakafwikkeling
vencer verstrijken; vervallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
acordar beslissen; besluiten accorderen; afspreken; eens worden; kiezen; overeenkomen; overeenstemmen; stemmen; zijn stem uitbrengen
caducar beslissen; besluiten ongeldig worden; vergaan; verkommeren; vervallen
concluir beslissen; besluiten afleiden; afsluiten; beëindigen; concluderen; deduceren; dichtdoen; dichtknopen; een einde maken aan; een gevolgtrekking maken; eindigen; naar einde toewerken; ophouden; opmaken uit; sluiten; stoppen; toedoen; toemaken; van palen voorzien
convenir en beslissen; besluiten
decidir beslissen; besluiten afsluiten; bestemmen; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
decidirse a beslissen; besluiten afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen; van palen voorzien
expirar beslissen; besluiten aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan
resolver beslissen; besluiten afdoen; afhandelen; beslechten; omzetten; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; oplossen; twist uit de weg ruimen; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken
terminar beslissen; besluiten afdoen; afkijken; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beëindigen; completeren; doden; doodmaken; doodslaan; een einde maken aan; eindigen; erdoor jagen; ermee uitscheiden; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaren; laatste gedeelte afmaken; ledigen; leegdrinken; leeghalen; leegmaken; legen; liquideren; naar einde toewerken; ombrengen; opdrinken; opgebruiken; opgeven; ophouden; opkrijgen; opmaken; oproken; perfectioneren; regelen; spieken; staken; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen; uitdrinken; uithebben; uitkrijgen; uitraken; uitscheiden; van kant maken; vermoorden; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien
vencer beslissen; besluiten achteruitgaan; afknappen; afnemen; afsluiten; begeven; beëindigen; de overwinning behalen; declineren; een einde maken aan; eindigen; er vanaf breken; flippen; minder worden; onder gezag brengen; onderwerpen; ophouden; overwinnen; rangschikken naar ouderdom; stoppen; te boven komen; verslaan; winnen; zegevieren
- bepalen; besluiten; uitmaken; vaststellen

Synonyms for "beslissen":


Related Definitions for "beslissen":

  1. zeggen hoe het is of wat er gebeurt1
    • de directie beslist wie de baan krijgt1

Wiktionary Translations for beslissen:

beslissen
verb
  1. vaststellen wat er gaat gebeuren

Cross Translation:
FromToVia
beslissen resolver; decidir decide — to resolve or settle
beslissen resolver resolve — make a firm decision
beslissen decidir; resolver déciderrésoudre après examen une chose douteux et contester.