Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- besparen:
-
Wiktionary:
- besparen → ahorrar, economizar
- besparen → economizar, ahorrar
Dutch
Detailed Translations for besparen from Dutch to Spanish
besparen:
-
besparen (geld besparen; matigen; minder gebruiken)
economizar-
economizar verbe
-
-
besparen (bezuinigen; matigen; korten)
-
besparen (minder gebruiken; matigen)
reducir los gastos; gastar menos; ahorrar; economizar-
reducir los gastos verbe
-
gastar menos verbe
-
ahorrar verbe
-
economizar verbe
-
Conjugations for besparen:
o.t.t.
- bespaar
- bespaart
- bespaart
- besparen
- besparen
- besparen
o.v.t.
- bespaarde
- bespaarde
- bespaarde
- bespaarden
- bespaarden
- bespaarden
v.t.t.
- heb bespaard
- hebt bespaard
- heeft bespaard
- hebben bespaard
- hebben bespaard
- hebben bespaard
v.v.t.
- had bespaard
- had bespaard
- had bespaard
- hadden bespaard
- hadden bespaard
- hadden bespaard
o.t.t.t.
- zal besparen
- zult besparen
- zal besparen
- zullen besparen
- zullen besparen
- zullen besparen
o.v.t.t.
- zou besparen
- zou besparen
- zou besparen
- zouden besparen
- zouden besparen
- zouden besparen
diversen
- bespaar!
- bespaart!
- bespaard
- besparend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for besparen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
ahorrar | besparen; bezuinigen; korten; matigen; minder gebruiken | achteruitgaan; afnemen; bijeenzamelen; declineren; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; minder worden; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; opsparen; schenken; sparen; vergaren; verzamelen |
economizar | besparen; bezuinigen; geld besparen; korten; matigen; minder gebruiken | beknibbelen; knibbelen; knijpen; op bankrekening zetten; schrapen; sparen; zuinig zijn |
gastar menos | besparen; matigen; minder gebruiken | |
reducir los gastos | besparen; matigen; minder gebruiken |
Wiktionary Translations for besparen:
besparen
Cross Translation:
verb
-
minder van iets gebruiken of verbruiken
- besparen → ahorrar; economizar
-
minder geld uitgeven, bezuinigen
- besparen → ahorrar; economizar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• besparen | → economizar; ahorrar | ↔ économiser — dépenser avec ménagement, avec le souci d’épargner. |
• besparen | → ahorrar; economizar | ↔ épargner — Ménager quelque chose, ne l’employer qu’avec réserve. |