Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- besteed:
- besteden:
-
Wiktionary:
- besteden → gastar
- besteden → gastar, desembolsar
Dutch
Detailed Translations for besteed from Dutch to Spanish
besteed:
-
besteed (uitgegeven; gespendeerd)
Translation Matrix for besteed:
Noun | Related Translations | Other Translations |
empleado | ambtenaar; arbeider; arbeidskracht; beambte; employé; geëmployeerde; klerk; medewerker; personeelslid; werkkracht; werknemer | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
empleado | besteed; gespendeerd; uitgegeven | |
gastado | besteed; gespendeerd; uitgegeven | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; bleek; flauw; flets; oud; uitgeleefd; verbruikt; verschoten; versleten; verteerd; vervallen |
Related Words for "besteed":
besteed form of besteden:
-
besteden (doorbrengen; slijten)
-
besteden (spenderen; uitgeven)
Conjugations for besteden:
o.t.t.
- besteed
- besteedt
- besteedt
- besteden
- besteden
- besteden
o.v.t.
- besteedde
- besteedde
- besteedde
- besteedden
- besteedden
- besteedden
v.t.t.
- heb besteed
- hebt besteed
- heeft besteed
- hebben besteed
- hebben besteed
- hebben besteed
v.v.t.
- had besteed
- had besteed
- had besteed
- hadden besteed
- hadden besteed
- hadden besteed
o.t.t.t.
- zal besteden
- zult besteden
- zal besteden
- zullen besteden
- zullen besteden
- zullen besteden
o.v.t.t.
- zou besteden
- zou besteden
- zou besteden
- zouden besteden
- zouden besteden
- zouden besteden
diversen
- besteed!
- besteedt!
- besteed
- bestedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for besteden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
pagar | boeten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
gastar en | besteden; doorbrengen; slijten; spenderen; uitgeven | |
pagar | besteden; spenderen; uitgeven | afbetalen; afrekenen; bekostigen; belonen; betalen; bezoldigen; boeten; deponeren; dokken; geld overmaken; gieten; gunnen; honoreren; iets toekennen; lonen; neerleggen; onderuit halen; ophoesten; overboeken; overschrijven; overzenden; salariëren; schenken; storten; toebedelen; toekennen; toewijzen; uitbetalen; uitkeren; uitstorten; vereffenen; verrekenen; voldoen; voor de dag komen met |
pasar el tiempo | besteden; doorbrengen; slijten | |
- | uitgeven |