Dutch
Detailed Translations for bevend from Dutch to Spanish
bevend:
Translation Matrix for bevend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
temblando | bevend; bibberend; rillend | huiverend; sidderend; trillend; vibrerend |
tiritando | bevend; bibberend; rillend | trillend; vibrerend |
vibrando | bevend; bibberend; rillend | trillend; vibrerend |
beven:
-
beven (rillen; bibberen)
-
beven (sidderen)
estremecerse-
estremecerse verbe
-
-
beven (schudden; trillen)
Conjugations for beven:
o.t.t.
- beef
- beeft
- beeft
- beven
- beven
- beven
o.v.t.
- beefde
- beefde
- beefde
- beefden
- beefden
- beefden
v.t.t.
- heb gebeefd
- hebt gebeefd
- heeft gebeefd
- hebben gebeefd
- hebben gebeefd
- hebben gebeefd
v.v.t.
- had gebeefd
- had gebeefd
- had gebeefd
- hadden gebeefd
- hadden gebeefd
- hadden gebeefd
o.t.t.t.
- zal beven
- zult beven
- zal beven
- zullen beven
- zullen beven
- zullen beven
o.v.t.t.
- zou beven
- zou beven
- zou beven
- zouden beven
- zouden beven
- zouden beven
diversen
- beef!
- beeft!
- gebeefd
- bevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
beven
Translation Matrix for beven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
estremecer | beven | |
sacudir | afschudden; geschok; geschud | |
temblar | beven | |
trepidar | beven | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
estremecerse | beven; sidderen | griezelen; gruwen; huiveren |
sacudir | beven; schudden; trillen | afkeuren; afschudden; afstemmen; afwijzen; iets uitschudden; inkloppen; omschudden; opschudden; stof afkloppen; uitdeuken; uitkloppen; uitplunderen; uitschudden; verwerpen |
temblar | beven; bibberen; rillen | doortrillen; heen en weer bewegen; kloppen; lillen; schudden; trillen; vibreren |
Wiktionary Translations for beven:
beven
Cross Translation:
verb
-
hard en heftig trillen
- beven → temblar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beven | → temblar | ↔ tremble — to shake |
• beven | → temblar | ↔ zittern — kleine, unkontrollierte, wiederholte Hin- und Herbewegungen ausführen |
• beven | → temblar | ↔ trembler — Être agité de petites et fréquentes secousses. (Sens général) |