Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. bezeten:
  2. bezitten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bezeten from Dutch to Spanish

bezeten:


Translation Matrix for bezeten:

NounRelated TranslationsOther Translations
fanático aanhouder; doordrammer; dweper; fanaat; fanaticus; fanatiekeling; freak; haarklover; ijveraar; kwezel; maniak; mierenneuker; muggenzifter; scherpslijper; zeloot
ModifierRelated TranslationsOther Translations
endemoniado bezeten; fanatiek bliksems; gemotiveerd; ijzingwekkend; motivatie bezittend; ontzettend; schrikbarend; schrikwekkend; verdraaid; verduiveld; vreselijk
fanático bezeten; fanatiek bezetene; dweepziek; dweperig; fanatieke
ferviente bezeten; fanatiek fervent; verhit; vurig
obsesionado bezeten; fanatiek bezetene; fanatieke; gemotiveerd; motivatie bezittend
poseso bezeten; fanatiek gemotiveerd; motivatie bezittend
poseído bezeten; fanatiek bezetene; fanatieke; gemotiveerd; motivatie bezittend

Related Words for "bezeten":


Wiktionary Translations for bezeten:

bezeten
adjective
  1. onder de invloed van een boze geest zijn

Cross Translation:
FromToVia
bezeten frenético frenetic — fast, frantic, harried, or frenzied

bezeten form of bezitten:

bezitten verbe (bezit, bezat, bezaten, bezeten)

  1. bezitten (in eigendom hebben; hebben; beschikken over)

Conjugations for bezitten:

o.t.t.
  1. bezit
  2. bezit
  3. bezit
  4. bezitten
  5. bezitten
  6. bezitten
o.v.t.
  1. bezat
  2. bezat
  3. bezat
  4. bezaten
  5. bezaten
  6. bezaten
v.t.t.
  1. heb bezeten
  2. hebt bezeten
  3. heeft bezeten
  4. hebben bezeten
  5. hebben bezeten
  6. hebben bezeten
v.v.t.
  1. had bezeten
  2. had bezeten
  3. had bezeten
  4. hadden bezeten
  5. hadden bezeten
  6. hadden bezeten
o.t.t.t.
  1. zal bezitten
  2. zult bezitten
  3. zal bezitten
  4. zullen bezitten
  5. zullen bezitten
  6. zullen bezitten
o.v.t.t.
  1. zou bezitten
  2. zou bezitten
  3. zou bezitten
  4. zouden bezitten
  5. zouden bezitten
  6. zouden bezitten
diversen
  1. bezit!
  2. bezit!
  3. bezeten
  4. bezittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezitten:

NounRelated TranslationsOther Translations
propiedades bezittingen; eigendommen
VerbRelated TranslationsOther Translations
disponer de beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben
haber beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben
poseer beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben
propiedades beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben
tener beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben
- hebben

Related Words for "bezitten":


Synonyms for "bezitten":


Antonyms for "bezitten":


Related Definitions for "bezitten":

  1. dat het van iemand is1
    • wij bezitten een groot huis1

Wiktionary Translations for bezitten:

bezitten
verb
  1. iets in eigendom hebben

Cross Translation:
FromToVia
bezitten poseer besitzen — (umgangssprachlich) etwas als Eigentum haben, über das man verfügen kann
bezitten poseer own — have rightful possession of
bezitten ser dueño de; poseer posséder — À trier